|
Schrift en Leer
Hoofdstuk 5
A. LukkienEeuwen
Door A. Lukkien.
In Gal. 1:4 zegt Paulus, dat Christus Zich gegeven heeft voor onze zonden,
opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige booze wereld. Wereld,
zegt daar de vertaling, maar het Grieksche woord is aioon en niet kosmos.
De kosmos is de wereld, maar een aioon is, zooals we gezien hebben, een
eeuw, een tijdperk. Deze tegenwoordige booze eeuw, moeten we lezen.
De eeuw, waarin wij leven, wordt een booze eeuw
genoemd, en dat wekt de gedachte, dat er ook wel een betere eeuw kan zijn.
Daarover laat de Schrift ons niet in het onzekere. Ze stelt immers op
verschillende plaatsen deze eeuw tegenover de toekomende. Zie Matth. 12:32;
Mark. 10:30; Luk. 18:30; 20:34,35; Ef. 2:7; Hebr. 6:5. Deze tegenwoordige eeuw
zal dus een einde nemen, en een nieuw tijdperk zal voor de aarde aanbreken.
Openb. 20 vertelt ons, met welke belangrijke
gebeurtenis die toekomende eeuw begint. De draak wordt gegrepen, geketend,
in den afgrond geworpen en opgesloten, en de afgrond wordt verzegeld,
opdat hij de volken niet meer zou verleiden. En opdat we goed zouden weten,
wie bedoeld wordt, noemt de apostel hem met nog drie namen: oude slang (denk aan
den hof van Eden) duivel en satanas. En nu behoeven we niet te vragen, of het
in de toekomende eeuw beter zal zijn dan in deze. In deze eeuw heeft satan
de macht over de koninkrijken der wereld; die macht is hem gegeven, en
hij geeft ze wien hij wil; (Luk. 4:6.) en toen hij ze aan den Heer Jezus
aanbood, heeft Deze geweigerd, inaar Hij heeft hem geen leugenaar gescholden.
Trouwens, de Schrift noemt hem den god dezer eeuw. (2 Kor. 4:4.) Het maakt voor de
wereld een groot verschil, of de duivel de god der eeuw is, of dat hij
gebonden en machteloos gemaakt is.
De mensch is in die toekomende eeuw nog niet anders
geworden, maar hij wordt niet meer verleid. De koninkrijken der
wereld staan dan niet onder de leiding van satan, maar ze zijn geworden van onzen
Heer en van Zijn Christus. (Openb. 11:15; 12:10.) Dan geeft God de Heer aan
den Zoon van Maria den troon van Zijn vader David en Hij zal over het huis
van Jakob Koning zijn in de eeuw. (Luk. 1:32,33.) Dan wordt Israel het
koninklijk priesterdom; het brengt alle volken tot Christus en het regeert alle
volken in Zijn Naam. Dan wordt alles vervuld, wat in de profeten en de
psalmen daarvan is voorzegd. Ik lees u alleen voor Ps. 67: "De volken
zullen U, o God, loven; de volken altemaal zullen U loven; de natiën
zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in
rechtmatigheid, en de natiën op aarde, die zult Gij leiden. De volken zullen
U, o God, loven; de volken altemaal zullen U loven. De aarde geeft haar gewas;
God, onze God, zal ons zegenen en alle einden der aarde zullen Hem vreezen.
Ge gelooft toch zeker niet, dat wij nu in dien tijd
zijn?
Duizend jaren duurt die eeuw. Ik weet wel, dat de
menschen, die alles betwijfelen, wat de Schrift zegt, ook van deze duizend jaren
niet willen weten, maar de Schrift zegt het zes maal, en daarom geloof ik,
dat het duizend jaren zullen zijn.
En dan nemen de duizend jaren een einde, dat we niet
verwacht zouden hebben. Satan wordt ontbonden, (Openb. 20:7.) en verleidt
opnieuw de volken; er ontstaat een ontzaglijke opstand, maar de
opstandelingen worden verslonden door vuur van den hemel, en Satan wordt geworpen
in den poel van vuur en zwavel.
Dan heeft voor den grooten witten troon het oordeel
plaats; dan "vergaat de wereld," en er komt een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde, waarin volgens 2 Petr. 3:13 gerechtigheid woont. Gedurende de
duizend jaren heerschte de gerechtigheid, op de nieuwe aarde woont ze. Nu is de
bede van het "Onze Vader" vervuld: "Uw Koninkrijk kome; Uw
wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde."
Johannes geeft in Openb. 21 en 22:1-5 een korte
beschrijving van de heerlijkheid van deze laatste eeuw. Het is nog niet de
eindtoestand. Het allerlaatste van de wereldgeschiedenis moeten we lezen in
1 Kor. 15:24-28. Daar doet Christus te niet alle heerschappij en alle macht en
kracht; daar doet Hij den laatsten vijand te niet, den dood, den tweeden
dood, want de eerste dood was reeds te niet gedaan aan het begin van deze eeuw.
(Openb. 20:14.) Dan geeft Hij het koninkrijk over aan God en den Vader; dan wordt
Hij Zelf onderworpen Dien, die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij
alles in allen.
Zoo is het nog niet op de nieuwe aarde. Daar zijn de
verkeerden nog in den tweeden dood; (Openb. 21:8.) daar zijn nog koningen;
(vs. 24.) daar hebben de natiën nog genezing noodig; (22:2.) daar
heerschen Zijn dienstknechten nog als koningen; (vs. 4.) daar heeft het Lam
nog Zijn troon, (vs. 1 en 3) en heeft dus het koninkrijk nog niet
overgegeven aan den Vader. Daar is het nog niet de volmaakte toestand. Daar is God
nog niet alles in de menschen van 21:8,27, en 22:15. Openb. 21 en 22 is niet
een poëtische beschrijving van het "zalig hemelleven," maar een
korte schets van de laatste eeuw, die over deze aarde bestemd is.
Deze twee, de duizend jaren en de eeuw van de nieuwe
aarde, heeten samen de eeuwen der eeuwen; de laatste heet in Hebr. 1:8 de
eeuw der eeuw, en in Ef. 3:21 de eeuw der eeuwen. Dat is in onze vertaling al
weer niet te zien. We lezen daar telkens: alle eeuwigheid, en dat doet denken,
dat er maar één eeuwigheid is, maar het Grieksch heeft daar
overal: eeuwen der eeuwen. Deze laatste bijzondere eeuwen worden eeuwen der
eeuwen genoemd, een uitdrukking, die wij terstond verstaan, als we denken aan:
knecht der knechten, heilige der heiligen, lied der liederen. (Het Hooglied
heet zoo in het Hebreeuwsch.) En dan wordt in het Grieksch van Ef. 3:21 gesproken
over de eeuw der eeuwen en in Hebr. 1:8 over de eeuw der eeuw. Het is
jammer, dat de vertaling deze onderscheidingen verdoezelt onder de foutieve
uitdrukking: alle eeuwigheid.
We kennen nu drie eeuwen: de tegenwoordige booze eeuw,
de toekomende eeuw en de eeuw der eeuwen. Tusschen de eerste en de tweede
daarvan ligt de dag der wrake, die in Openbaring beschreven wordt; tusschen de
tweede en de derde ligt de oordeelsdag van Openb. 20. De vraag doet zich
voor, of er vóór de tegenwoordige eeuw ook nog eeuwen geweest
zijn. En daarop geeft de Schrift wel antwoord.
Allereerst lezen we in Ef. 2:2, dat wij eertijds
gewandeld hebben naar de eeuw dezer wereld. Deze eeuw en deze wereld hooren bij
elkaar. In een volgende eeuw is ook een nieuwe wereld; in een vorige eeuw
was ook een vroegere wereld. En nu noemt de Schrift in 2 Petrus twee vroegere
werelden. In de eerste plaats de "oude wereld" in de dagen van Noach,
de wereld der goddeloozen, (2:5) die door den zondvloed, beter vertaald de
overstrooming, geoordeeld is. En ten tweede de "wereld die toen was,"
(3:6) die uit het water en door (lett.) het water bestond, en die
eveneens door een overstrooming vergaan is. [Dat dit niet dezelfde wereld was als
die van Noach, is duidelijk: die bestond niet door het water.]Dat is al het
bericht, dat we van deze eerste wereld hebben.
Maar Gen. 1:1 en 2 geeft er toch meer licht over,
wanneer we dat lezen in verband met Jes. 45:18. "In den beginne schiep God
den hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig," zoo staat er, en
in Jes. 45:18 lees ik: "Hij heeft ze (de aarde) niet geschapen, opdat
ze ledig zijn zou." Maar dat staat er in het Hebreeuwsch volstrekt niet.
Er staat: lo thohoe beraäch: niet ledig schiep Hij ze. Meer staat er
niet. Wanneer er le voor thohoe stond, zooals in den volgenden zin: "tot
bewoning formeerde Hij ze," dan zou de vertaling luiden: niet tot ledig
schiep Hij ze, en men zou dat kunnen omschrijven: "Hij heeft ze niet
geschapen, opdat ze ledig zou zijn." Maar dat staat er niet; er staat: "Niet
ledig schiep Hij ze." Dat klopt niet met Gen. 1:2, doch ook daar is de
vertaling niet zuiver. Er moet staan: "En de aarde werd woest en
ledig." Met deze enkele aanwijzingen krijgen we dus een
bericht, dat God in den beginne (Gen. 1:1.) de hemelen en de aarde heeft
geschapen,en dat die aarde niet ledig was; dat ze in Gen. 1:2 woest en ledig en
duister werd ten gevolge van een overstrooming. Meer weten we niet van die eerste
wereld, "die toen was." In Gen. 1:3-31 krijgen we dan het verhaal, hoe
God in zes dagen den hemel en de aarde opnieuw heeft toebereid, (gemaakt, zegt
Ex. 20:11, niet geschapen.) en daarmee krijgen we de tweede wereld, de oude,
die tot Noach duurde.
We hebben dus vijf eeuwen geteld: 1. Van de schepping
van Gen. 1:1 tot de verwoesting van Gen. 1:2. --- 2. Van Adam tot den
"zondvloed." --- 3. Van Noach tot den dag der wrake, de tegenwoordige booze
eeuw. --- 4. Van het binden van satan tot aan het wereldgericht. --- 5. Van
dat gericht tot aan de voleinding van 1 Kor. 15:24-28.
We lezen in 2 Tim. 1:9 en in Tit. 1:2 de woorden:
"voor de tijden der eeuwen." We lezen in Hebr. 9:26 van de
voleinding der eeuwen. We zien dus, dat de gezamenlijke eeuwen een afgesloten
tijdperk vormen van de schepping tot de wereldverheerlijking. Voor deze eeuwen
heeft God een plan gemaakt. Ef. 3:11 noemt dat "prothesis toon
aioonoon," plan der eeuwen, niet: eeuwig voornemen. Dat plan voert Hij in
den loop der eeuwen uit. En Hij heeft ons van dat plan bekend gemaakt in de
Schriften in geschiedenis en profetie.
Wat buiten die eeuwen ligt, is voor ons verborgen. We
weten niet, wat vóór de eeuwen was. En van wat na de eeuwen
zijn zal, weten we alleen, dat God alles in allen zal zijn. Maar dat te weten is
ook genoeg.
A. Lukkien
Schrift en
Leer
Deze
uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.

|
 |