|
Schrift en Leer
Hoofdstuk 9
A. LukkienLazarus en de Rijke Man
Door A. Lukkien.
Men zegt mij, dat de leer der Alverzoening in strijd is met de gelijkenis
van Lazarus. Ik wil die opmerking gaarne ernstig onder de oogen zien, want ik
zou geen leer willen voorstaan, die in strijd is met eenig deel der
Schrift.
Ik moet daartoe eerst even herinneren, wat
Alverzoening is. Het is de leer, dat aan het einde der eeuwen ook zij, die
niet in Christus hebben geloofd, in het genot worden gesteld van de
verzoening, die door Christus aan het kruis is bewerkt.
Een voorbeeld daarvan hebben we in de
Israëlietische wetgeving. In Lev. 25 wordt verteld, dat iemand, die door verarming slaaf
van zijn naaste is geworden, door zijn nabestaande gelost, vrijgekocht moet
worden. En dan zegt vers 54: "En is het, dat hij hierdoor niet gelost wordt,
zoo zal hij in het jubeljaar uitgaan, hij en zijn kinderen met
hem."
Evenzoo zullen allen, die niet gelost zijn uit de
slavernij der zonde, in het groote jubeljaar aan het einde der eeuwen vrij
uitgaan, om den wille van Christus' verdienste. "Want de kinderen
Israëls zijn Mij tot dienstknechten: Mijn dienstknechten zijn ze," zegt
God in Lev. 25:55; daarom mogen ze niet tot in het oneindige slaaf zijn. En
de menschen behooren God toe; daarom zullen ze niet tot in het oneindige
slaaf wezen van de zonde en van Satan.
De zaak is dus deze, dat het oordeel, de verdoemenis,
als ge dat woord liever gebruikt, niet eindeloos is. Het woord eeuwig beteekent
in de Schrift niet eindeloos; het beteekent: gedurende de eeuwen. Dat aan
te toonen, is ditmaal niet aan de orde; daarover schreef ik op een andere
bladzijde.
De Schrift zegt in 1 Kor. 15 en 1 Thess. 4, dat de
Heer Jezus zal komen om wie in Hem ontslapen zijn, op te wekken, en de
levenden, die in Hem gelooven, te veranderen, onsterfelijk te maken, en ze
samen tot Zich te nemen, opdat ze altijd bij Hem zijn. Dat is een troost voor den
geloovige. De anderen worden geoordeeld voor den grooten witten troon van Openb.
20:11, naar hetgeen in de boeken geschreven is, naar hun werken. Dat vertelt
ook Paulus in Rom. 2. Hij spreekt van verbolgenheid en toorn, verdrukking en
benauwdheid, over elke ziel, die het kwade werkt. Maar die straf duurt niet
eindeloos; zij eindigt in den tweeden dood, den poel des vuurs. Die poel des
vuurs wordt tweemaal de tweede dood genoemd, in Openb. 20:14 en 21:8. En we
gelooven toch zeker, dat dood dood is?
De zondaar is dan voor de tweede maal dood, en hij
blijft dood tot aan het einde der eeuwen, dus gedurende de eeuw van den
nieuwen hemel en de nieuwe aarde, die ook tot de eeuwen behoort en niet de uiterste
eindtoestand is.
En wanneer die eeuw afgeloopen is, wordt die laatste
vijand, de tweede dood, teniet gedaan, en allen, die nog in zijn macht zijn,
worden in Christus levend gemaakt, gelijk ze allen in Adam gestorven zijn,
(1 Kor. 15:22-28,) en dan zal God alles in allen zijn.
Dat is de Alverzoening, volgens de Schrift.
En is daarmee de gelijkenis van Lazarus en den rijken
man in strijd?
Dan moet dat wezen in vers 26 van Luk. 16: "En
boven dit alles: tusschen ons en ulieden is een groote klove gevestigd, zoodat
degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook
die daar zijn, van daar tot ons overkomen".
Waar zijn ze? Waar is de rijke man? Dat staat in vers
23: "En als hij in de hel zijn oogen ophief." In het Grieksch
wordt de hel hades genoemd. Over die hades schrijf ik afzonderlijk. Nu wil
ik er alleen van vertellen, dat volgens de Schrift die hades niet blijft
bestaan. Openb. 20:14 zegt: "En de dood en de hel (hades) werden
geworpen in den poel des vuurs."
Maar dan is de rijke man er al niet meer in. Het
vorige vers zegt: De dood en de hades gaven de dooden, die in hen waren, en
ze werden geoordeeld een iegelijk naar zijn werken.
Dan begint dus voor den rijken man het oordeel,
waarover ik boven sprak. Toen hij zijn gesprek met Abraham hield, was hij
nog niet in het oordeel.
Maar hij was toch in de pijn, zegt gij. Zeker. Maar
over de gelijkenis van Lazarus en den rijken man schrijf ik liever
afzonderlijk. Wij maken gewoonlijk de fout, dat wij dat verhaal lezen als een geschiedenis,
en zie, het is een gelijkenis.
Ik wilde er thans alleen op wijzen, dat de hades, de
hel, waarin de rijke man zich bevond, niet voorgoed zijn verblijf was, en dat
vers 26 dus niet in strijd is met de leer der Alverzoening.
A. Lukkien
Schrift en
Leer
Deze
uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.

|
 |