Schrift en Leer
Hoofdstuk 10
A. Lukkien

Beschrijving of Gelijkenis

Door A. Lukkien.

Men stelt het gewoonlijk voor, alsof het verhaal van Lazarus en den rijken man een beschrijving geeft van den toestand der zielen na den dood. Ik wil een oogenblik veronderstellen, dat dit waar is, en dan kom ik tot eenige wonderlijke ongerijmdheden.

In de eerste plaats heeft Abraham daar een schoot, Lazarus een vinger, de rijke man oogen en een tong. Ook is daar water en een vlam, en we zijn dus in een wereld, die even stoffelijk is als de wereld, waarin ze leefden voor hun dood.

In de tweede plaats zijn "hemel" en "hel" daar zoo dicht bij elkaar, dat men gewoon met elkaar praten kan. Ik durf me niet indenken, hoe druk de gesprekken moeten worden voor Abraham met zoovele duizenden, die dagelijks in de "hel" aankomen.

In de derde plaats is Abraham daar de persoon, die alles regelt, die zeggenschap heeft zoowel over Lazarus als over den rijken man. Van Gods troon in den hemel lees ik in het verhaal niets; evenmin van Hem, die aan de rechterhand van dien troon is.

Ten vierde, en dat is wel het allervreemdst, Lazarus komt in Abrahams schoot, niet omdat hij in Christus heeft geloofd, ook niet omdat hij naar de wet onberispelijk heeft geleefd, maar alleen omdat hij het kwade in zijn leven heeft ontvangen; nu wordt hij vertroost. En de rijke lijdt smarten, omdat hij zijn goed in zijn leven ontvangen heeft. Dat hij eenig kwaad heeft gedaan, wordt niet vermeld; hij is en blijft zelfs een kind van Abraham.

Wanneer dit een beschrijving is van den toestand der zielen na den dood, dan kunnen we bijna alles, wat de Schrift verder over dit onderwerp gegeven heeft, wel schrappen.

Maar de Schrift zegt, dat het verhaal een gelijkenis is. Dat staat er niet bij in Luk. 16. Neen, maar dat staat ook niet bij het verhaal van den rentmeester in het begin van dat hoofdstuk, en ook niet in het verhaal van den verloren zoon of van de vrouw, die een penning verloor. Zijn dat dan ook beschrijvingen? Of zijn het gelijkenissen? Ja, gelijkenissen zijn het, of beter nog: de vijf gelijkenissen van Luk. 15 en 16 vormen samen één vijfdeelige gelijkenis, die antwoord geeft op het woord van de farizeërs: "Deze ontvangt de zondaars en eet met hen." Die gelijkenis eindigt met Luk. 16. In hoofdstuk 17 spreekt de Heer niet langer tot de farizeërs, maar tot Zijn discipelen.

De tollenaars en zondaars naderden tot Hem om Hem te hooren. De farizeërs en schriftgeleerden meenden, dat de Meester Zich alleen te bemoeien had met vrome menschen als zij waren. En dan teekent de Heer in vijf gelijkenissen den farizeër en den tollenaar. In de eerste is de tollenaar het verloren schaap, in de tweede de verloren penning, in de derde de verloren zoon, en in den herder, de vrouw en den vader teekent de Heer Zichzelf. In de eerste en de tweede gelijkenis is de farizeër passief, in de derde is hij actief als de oudste zoon, die nooit het gebod heeft overtreden. In de vierde gelijkenis is de farizeër als vertegenwoordiger van het wettische Israel de ontrouwe rentmeester. In de vijfde is de rijke man de farizeër, de echte Israeliet, die koning- priester behoorde te zijn en daarom gekleed is met purper en zeer fijn lijnwaad; die zelf van den tempeldienst geniet, maar die den tollenaar rekent bij de honden, de heidenen. Die tollenaar was melaatsch. Maar in Luk. 15:1 komen de tollenaars en de zondaars tot den Medicijnmeester.

En nu sterven beiden, Lazarus en de rijke man.

Het is een gelijkenis. Een gelijkenis wordt volstrekt niet altijd aan het werkelijke leven ontleend. Geen zaaier zaait als die van Matth. 13:3 op den weg of op het steenachtige, en nog minder gaan de boomen als in Richt. 9 een koning over zich zalven. Een gelijkenis is geheel beeldspraak, volgehouden beeldspraak. Daarom gaat het er hier niet over, dat twee menschen sterven, maar dat Israel als georganiseerd volk ophoudt te bestaan. Het koninklijk-priesterlijk volk is dood --- voor een tijd, tot aan zijn nationale opstanding, zijn wedergeboorte. (Matth. 19:28.) De rijke man Israel is tegenwoordig in de pijn. Mag de verdrukking en vervolging, waarvan Israel nu al zooveel eeuwen blootgesteld is, niet een vlam worden genoemd? De boodschap van "iemand, die, uit de dooden opstond," van Christus' opstanding, is gezonden naar Jeruzalem, naar Judea, naar Samaria, naar het uiterste des lands (Hand. 1:8) en door Paulus gebracht aan de Joden in de verstrooiing, maar de vijf broeders hebben zich niet laten gezeggen.

Lazarus is ook dood, de tollenaar, die door de farizeërs bijna uit het volk verwijderd was, maar die zijn toevlucht tot Christus nam. De vrome Jood, die vasthoudt aan het uitzicht op den komenden Messias, komt in deze bedeeling niet tot vrijheid en heerlijkheid, maar hij wordt vertroost; zijn Messiasverwachting is zijn troost.

Wij moeten van deze gelijkenis geen toepassing maken op ons, alsof hier sprake was van Israel en de heidenen. De gelijkenissen spreken niet over ons, gelijk trouwens de z.g. evangeliën niet over ons spreken. Johannes de Dooper zegt: "Opdat Hij aan Israel zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen, doopende in water." (Joh. 1:31.) En Paulus zegt, dat Jezus Christus een dienaar der besnijdenis is geworden, vanwege de waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen, (Rom. 15:8.) en wanneer die beloften vervuld zijn, dan zullen de heidenen vroolijk zijn met Zijn volk. Tegenwoordig worden de heidenen vroolijk zonder Israel. Maar over die gemeente uit de heidenen spreekt alleen Paulus.

De gelijkenis van Lazarus is niet de eenige plaats in de Schrift, waar de dooden spreken. In Jes. 14 valt de (toekomstige) koning van Babel; dan wekt om zijnentwil de hel (de sjeool of hades) de dooden op, "alle bokken der aarde; zij doet al de koningen der heidenen van hun tronen opstaan; die altegader zullen antwoorden en tot u zeggen: Gij zijt ook krank geworden als wij, gij zijt ons gelijk geworden." (Jes. 14:9,10.) Daar zitten in de "hel" de koningen der heidenen nog op tronen! En in Ezech. 32:21 zullen de machtigsten der helden Farao toespreken uit het midden van de sjeool, terwijl in vers 31 Farao zich troost. De Schrift is vol beeldspraak en vol gelijkenissen.

Het verhaal van Lazarus en den rijken man is een gelijkenis van den farizeër en den tollenaar, in antwoord op het murmureeren van de farizeërs en de schriftgeleerden, maar het is niet een beschrijving van den toestand der zielen na den dood.

A. Lukkien

Schrift en Leer

Deze uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.