|
Schrift en Leer
Hoofdstuk 22
A. LukkienHet slot van den Bijbel
Door A. Lukkien.
Men stelt zich gewoonlijk voor, dat Openb. 21 en 22 het slot van den
Bijbel is. In Openb. 20 hebben we het oordeel van den grooten witten troon, en
dan, zoo meent men, is er niets meer dan de poel des vuurs voor de
verdoemden, en de hemel voor de gezaligden. De hemel wordt dan, zoo zegt men,
zinnebeeldig voorgesteld als een stad met gouden straten.
Wanneer we echter wat nauwkeuriger lezen, dan zien
we in Openb. 21 en 22 verschillende dingen, die deze opvatting
tegenspreken. Daar is nog de tweede dood, waarin de goddeloozen hun deel hebben.
(21:8, 27.) Daar zijn nog volkeren, die zalig worden en in het licht van de stad
wandelen; er zijn nog koningen, die hun lieerlijkheid en eer in de
stad brengen; (21:24.) de heerlijkheid en de eer der volkeren wordt nog in de
stad gebracht. (21:26.) Er zijn nog heidenen (natiën) die genezing
van noode hebben, (22:2) en de dienstknechten van God zullen nog als
koningen heerschen in de eeuwen der eeuwen. (22:5.)
Indien dat een beschrijving is van den eindtoestand,
die verder altijd zoo blijft, dan is dat niet in overeenstemming te
brengen met wat Paulus zegt over het einde der eeuwen in 1 Kor. 15:22-28.
Volgens Paulus komt er een einde aan alle
heerschappij. Eerst doet Christus te niet alle heerschappij en macht
en kracht, zoodat er geen koningen meer zullen zijn. Vervolgens doet Hij als
laatsten vijand den dood te niet en dat moet de tweede dood zijn. Als het de
eerste dood was, die in Openb. 20:14 in den poel des vuurs wordt geworpen, dan
zou de tweede dood nog als vijand overblijven, en Paulus zegt uitdrukkelijk,
dat de dood als laatste vijand te niet gedaan wordt.
En wanneer Christus zoo alle heerschappij te niet
gedaan zal hebben --- er staat eigenlijk: buiten werking stellen, katargeoo
--- dan houdt zelfs Zijn eigen heerschappij op. In Openbaring is Hij
Koning; in 1 Kor. 15 doet Hij afstand van de regeering. Dat staat in vers 24
en in vers 28.
Nu is het toch duidelijk, dat dit niet kan voorafgaan
aan de beschrijving van Openb. 21 en 22. Paulus schrijft over het einde, de
voleinding der eeuwen. In dat eindpunt van de eeuwen geeft Christus de
heerschappij aan den Vader over, en dan is God alles in allen. Johannes schrijft
over de laatste eeuw. Hij geeft geen beschrijving van "de
lieflijkheen van 't zalig hemelleven." Over dat "zalig
hemelleven" spreekt de Schrift nergens. Menschen stellen het zich voor als een
paradijs, maar het paradijs is op de nieuwe aarde. (Vergelijk Op. 2:7 met
22:2.) Menschen stellen het zich ook voor als een stad met gouden straten,
maar het nieuwe Jeruzalem daalt uit den hemel op de aarde neder. (21:10.) Van de
heerlijkheid na de eeuwen zegt de Schrift maar één woord: "God
zal zijn alles in allen."
Het is zoo jammer, dat wij gewoon zijn slordig de
Schrift te lezen. Voor een deel heeft de vertaling daaraan schuld, die
meer dan twintig maal schrijft: alle eeuwigheid, waar de Schrift zegt: eeuwen
der eeuwen. De uitdrukking alle eeuwigheid wekt de gedachte aan
eindeloosheid; de uitdrukking, die er staat: eeuwen der eeuwen, doet denken aan
tijdperken. Op het tegenwoordige booze tijdperk (Gal. 1:4.) volgt het
duizendjarige tijdperk van gerechtigheid; dan komt het oordeel en daarop volgt de
heerlijkheid van den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, en daarvan wordt in
Openb. 21 en 22 alleen de nieuwe aarde beschreven. Paulus, die den nieuwen hemel ook
gezien heeft, zwijgt er over in 2 Kor. 12:1-5. (Lees daar in plaats van
opgetrokken weggerukt, en lees 2 Petr. 3 na, om te weten wat de derde hemel
is.)
Paulus schrijft het slot van den Bijbel. Hij zegt in
Kol. 1:25, dat hem het rentmeesterschap aan de gemeente gegeven is, om te
vervullen het woord Gods, het vol te maken. Al heeft dus Johannes de
Openbaring misschien later geschreven, toch heeft Paulus het woord van God vol gemaakt,
en het laatste, wat God ons aangaande de eeuwen medegedeeld heeft, moeten we
dus bij Paulus zoeken. Het staat in 1 Kor. 15.
Slotwoord
Lezer, wat is de Schrift voor u? Woorden van God of woorden van
menschen?
Hebben we in de Schrift woorden voor ons, die God aan
profeten en apostelen heeft gegeven, om ze zoo te schrijven als ze
gedaan hebben, zoodat wij er niets aan mogen veranderen, ook niet in onze
vertalingen?
Of hebben we woorden, geschreven door vrome, wijze,
heilige mannen, die ons vertellen, hoe zij denken over God en Goddelijke
dingen, over den mensch en zijn lot; die soms in heilige geestdrift boven zich
zelf uit zijn gegaan, zoodat ze bij het nalezen soms vroegen: "Heb ik dat
geschreven?" maar die toch bij hun denken konden dwalen?
Eén van tweeën: de Schrift is wat zij zegt
te zijn, de openbaring, die God van den hemel aan de menschen heeft gegeven,
of ze is dat niet, en dan is ze niet betrouwbaar, want dan hebben de
schrijvers zich vergist in den oorsprong van wat ze schreven.
Wat de Schrift voor mij is, behoef ik u niet meer te
zeggen na alles wat ge gelezen hebt. Wat is de Schrift voor u?
Die vraag is noodig, omdat achtenswaardige, geleerde,
vrome mannen ons tegenwoordig vertellen, dat de Schrift het werk is van
apostelen en profeten.
"Ge moet luisteren naar wat God in uw eigen hart
tot u zegt," zoo zegt men tot mij. Maar hoe zal ik weten, of ik daar de
stem hoor van God, van mij zelf of van den booze?
De Heer Jezus overwon Satan met het woord:
"Daar staat geschreven!"
A. Lukkien
Schrift en
Leer
Deze
uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.

|
 |