Schrift en Leer
Hoofdstuk 24
A. Lukkien

De ingeving der Schrift

Door A. Lukkien.

Er is maar één tekst in het z.g. Nieuwe Testament, waar gezegd wordt, dat de Schrift van God ingegeven is: 2 Tim. 3:16, waar de Statenvertaling zegt: "Alle Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is." Petrus zegt iets dergelijks: "De profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil des menschen, maar de heilige menschen Gods, van den heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken." (2 Petr. 1:21.) Maar Petrus spreekt daar uitsluitend over de profetie, niet over de geheele Schrift.

Paulus daarentegen spreekt over de Schrift. Al de Schrift, men kan ook vertalen: elke Schrift, en dat is een terugslag op het vorige vers, waar gezegd wordt, dat Timotheüs van kinds af de heilige Schriften geweten heeft. Wanneer Paulus en Timotheüs spreken over de Schriften, de heilige Schriften, dan bedoelen ze, wat wij tegenwoordig het Oude Testament noemen, de Wet en de Profeten en de Psalmen, zooals die verzameling boeken genoemd wordt in Luk. 24:44. Met de Wet worden dan bedoeld de vijf boeken van Mozes; Jozua, Richteren, Samuel en Koningen heeten de vroegere profeten, Jesaja tot Maleachi de latere profeten, terwijl de overige boeken, ook Daniël, tegenwoordig de geschriften heeten. Van die Schriften nu, die Timotheüs van kinds af heeft geweten, zegt Paulus: Elke Schrift is van God ingegeven.

Dat woord is door verschillende vertalers anders vertaald. Sommigen lezen: "Alle Schrift, door God ingegeven, is ook nuttig tot onderwijzing, enz." Prof. Brouwer vertaalt: "Ieder van Gods Geest doordrongen Schriftwoord is inderdaad nuttig." Bij deze twee lezingen kan men de gevolgtrekking maken, dat sommige Schriftwoorden van God ingegeven, van Gods Geest doordrongen zijn, en andere niet. Om in dezen zekerheid te hebben, moeten we ons wenden tot het Grieksch. In het oorspronkelijke staat: Pasa grafé theopneustos kai oofelimos, dat is zoo letterlijk mogelijk vertaald: Elke Schrift Godgeblazen en nuttig.

In plaats van en kan men lezen ook; dat zijn twee woorden, die niet in beteekenis verschillen, maar alleen in gebruik. Ons woord en luidt in het Zweedsch och, in het Deensch og.

Van grooter belang is de vertaling van het woord theopneustos. Theos is God. Pneustos komt van het werkwoord pneoo, blazen, dat van den wind gebruikt wordt: de wind blaast waarheen hij wil. (Joh. 3:8.) Theopneustos is dus: Godgeblazen. Het zegt, dat een woord door God ingeblazen is. (Wij gebruiken het woord inblazingen gewoonlijk in ongunstigen zin, maar dat is een kwestie van gebruik; men kan even goed zeggen, dat iets goeds ingeblazen wordt.)

Paulus spreekt hier dus over een Schrift, die door God ingeblazen is. De vertaling: door God ingegeven, zegt hetzelfde. Maar de vertaling: van Gods Geest doordrongen, zegt niet geheel hetzelfde; men denkt bij die uitdrukking aan een hoedanigheid van het Schriftwoord, en niet aan den oorsprong.

Het belangrijkste echter is, dat in het Grieksch, zooals gewoonlijk in dergelijke zinnen, het woord is niet voorkomt. In het Nederlandsch kan dat woord niet gemist worden, en nu is de allesbeheerschende vraag: Moet het één maal of twee maal gebruikt worden? De Statenvertaling geeft het twee maal. Alle Schrift is van God ingegeven en is nuttig. Dat is een goede vertaling en is verstaanbaar. Men kan echter ook het eerste is weglaten, en de woorden: van God ingegeven, beschouwen als een bepaling van het woord Schrift, en lezen dus: Alle Schrift, van God ingegeven, of wel: Alle van God ingegeven Schrift is ook nuttig tot leering. Daarbij moet dan het woord en vervangen worden door ook, wat op zich zelf geen bezwaar is. Maar juist dat woord ook geeft moeilijkheid. Bij ook (en ook bij en) is er sprake van twee: ook nuttig en ook nog wat anders. Maar wat dan? Dat staat niet in den tekst en ook niet in het verband. We zouden willen lezen: Alle van God ingegeven Schrift is nuttig tot onderwijzing, maar dan laten we het Grieksche woord kai (en, ook) weg. De vertaling Brouwer heeft dat gedaan en het vervangen door inderdaad. Maar wie de Schrift vertaalt, mag niet zoo slordig met de woorden omgaan. Dan geeft hij zijn eigen gedachten in plaats van die der Schrift.

De eenige manier, om in dezen tekst alle Grieksche woorden te gebruiken, is te lezen: "Elke Schrift is Godgeblazen en is nuttig tot onderwijzing," of, wat op hetzelfde neerkomt: "Alle Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot leering," zooals de Statenvertaling het heeft.

En zoo zegt de Schrift dus in 2 Tim. 3:16 van zich zelf, dat ze geïnspireerd is. Geïnspireerd is eigenlijk een onvolledige manier van zeggen. Van het straks genoemde werkwoord pneoo komt pneuma, blazing, het woord, dat bijna altijd door geest vertaald is. We zouden dus ook kunnen zeggen: Alle Schrift is Godgegeest. Het Latijnsche woord voor geest is spiritus. Geïnspireerd wil dus zeggen: ingegeest, en daarbij zegt men niet door wien. Men kan ook wel door een verkeerden geest geïnspireerd zijn. Volledig zou men moeten zeggen: door God geïnspireerd.

De Schrift is van God ingegeven, zegt de Schrift, en ze geeft daarvoor geen bewijzen. Ze laat het aan ons over, dat te gelooven of niet te gelooven. Gelooven wij dit woord van Paulus, dan hebben we een onfeilbare Schrift, die ons alles onderwijst, wat God wil, dat wij zullen weten; dan hebben we een toets steen, waaraan we alle leeringen der menschen kunnen keuren; dan worden we niet geslingerd door al de meeningen van den dag, die het heden heel anders zeggen dan tien jaren geleden; dan weten we wat het Gode behaagd heeft ons bekend te maken van Zijn werk in het verleden en van Zijn plannen voor de toekomst.

Gelooven we dit woord van Paulus aan Timotheüs niet, dan hebben we geen onfeilbare Schrift, en daar we ook geen onfeilbare menschen hebben, die ons kunnen zeggen, welke Schriftwoorden nu wel van Gods Geest doordrongen zijn en welke niet, hebben we bijgevolg volstrekt geen zekerheid en kunnen we omgevoerd worden met elken wind der leer. Heeft God gesproken, zoo, dat we weten, dat Hij gesproken heeft, of heeft Hij dat niet? Maakt Hij Zich aan Zijn menschenkinderen bekend, of laat Hij ons den weg zoeken in de duisternis?

Zeg nu niet, dat Hij Zelf wel tot mijn ziel spreekt, zoo ik maar aandachtig luister, want hoe zal ik weten, of hetgeen ik in mijn ziel waarneem, van Hem is of van mij zelf, of misschien van een boozen geest, die zich verandert in een engel des lichts?

Wij hebben behoefte aan een geopenbaarde waarheid, waaraan we alles kunnen toetsen. De Roomsche beweert, dat de kerk in haar ambtsdragers leergezag heeft; de Protestant kent dat gezag toe aan belijdenisschriften en kerkvergaderingen, of anders aan geleerde mannen. Allen geven de beslissing over wat Goddelijk is of niet, in de handen van feilbare menschen. De Schrift zegt, dat zij het ons zeggen kan, omdat ze van God ingegeven is. Wanneer ze dat niet is, dan kunnen we gerust zeggen, dat we van deze dingen niets weten met zekerheid. Dan blijft het bij vermeerdere van den godsdienstigen mensch.

De Heer Jezus en Zijn apostelen beroepen zich voortdurend op het getuigenis der Schrift. "Er staat geschreven." "Hebt gij niet gelezen?" "Opdat de Schrift vervuld zou worden." Hoeveel keer leest ge dat wel?

Paulus noemt in Rom. 1:2 het z.g. Oude Testament de heilige Schriften; in Rom. 16:26 spreekt hij over de profetische Schriften, waarin wat van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest en nu geopenbaard is, bekend is gemaakt, en hij bedoelt daarmee klaarblijkelijk zijn eigen brieven, die Petrus ook tot de Schriften rekent. (2 Petr. 3:15,16.)

Paulus noemt de Schriften, die aan Israel waren toebetrouwd, de woorden Gods. (Rom. 3:2.) Hij zegt van het woord, dat hij zelf onder de Thessalonicenzen predikte, dat het niet der menschen woord is, maar waarlijk Gods woord. (1 Thess. 2:13.)

De Bereërs van Hand. 17:11 hoorden van Paulus een nieuwe boodschap, en om te weten, onder of ze die konden vertrouwen, onderzochten ze dagelijks de Schriften, of deze dingen alzoo waren.

De Schrift noemt haar uitspraken Gods uitspraken, en ze gaat zelfs zoo ver, dat ze den tusschenschakel maar overslaat. In plaats van te zeggen: God zegt in de Schrift, zegt ze: De Schrift zegt. Een paar merkwaardige voorbeelden vinden we daarvan. In Rom. 9:17 lezen we: "De Schrift zegt tot Farao: Hiertoe heb ik u verwekt," alsof dat een daad was van de Schrift. Evenzoo in Gal. 3:8, waar de Schrift te voren ziet, dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, en waar de Schrift aan Abraham het evangelie verkondigt, en in Gal. 3:22, waar de Schrift alles onder de zonde besluit, terwijl bedoeld wordt, dat God het doet.

Zoo vereenzelvigt God Zich met de Schrift. Zullen we dan nog twijfelen, of ze onfeilbaar is? We zouden dan aan Gods onfeilbaarheid twijfelen.

Maar --- zegt iemand --- ik kan gelooven, dat de profetieën geïnspireerd zijn, maar de geslachtsregisters van Genesis of Kronieken toch zeker niet? De geschiedenis der Israelieten kan toch wel opgeschreven zijn zonder inspiratie. De Psalmen zijn toch zeker gemoedsuitingen van de dichters. De vier evengeliën verhalen dezelfde geschiedenissen op verschillende manier.

Wat dat laatste betreft: een geschiedenis wordt verschillend verhaald, wanneer men ze uit verschillend oogpunt beschouwt. Wanneer we in het oog houden, dat Mattheüs den Heer Jezus voorstelt als den Koning van Israel. Markus als den getrouwen Dienstknecht, Lukas als den idealen Mensch, Johannes als den Zoon van God, dan verwondert het ons niet meer, dat ze dezelfde verhalen zien in verschillend licht.

Hetzelfde kan men zeggen van de geschiedverhalen van het Oude Testament. Er is geen behandeling van de geschiedenis denkbaar, waarin niet de zienswijze van den schrijver tot uiting komt. Een S.D.A.P.-er zal onze vaderlandsche geschiedenis anders bespreken dan een N.S.B.-er, terwijl ze toch beide niet anders willen dan de waarheid. In de Schrift hebben we de geschiedenis beschreven door mannen, wier oogen door Gods Geest verlicht waren, en die daarom niet alleen onfeilbaar waren wat de feiten betreft, maar ook wat betreft de beweegredenen van de handelende personen, wat van geen menschelijken geschiedschrijver gezegd kan worden. Welke schrijver zou zonder inspiratie bijv. 2 Sam. 24:1 hebben geschreven en over hetzelfde onderwerp 1 Kron. 21:1, ook al weer verschillend, omdat de schrijvers de zaak uit verschillend oogpunt zien? Laten we de geschiedboeken des Bijbels toch niet oppervlakkig lezen!

Dat de Psalmen alleen maar uitingen zouden zijn van het gemoed der dichters, is toch zeker niet vol te houden. Van zeer veel Psalmen is het zeer duidelijk, dat ze profetisch zijn. Bij aandachtige lezing zullen we steeds meer opmerken, dat ze op Christus zien of op de toekomstige geschiedenis van Israel. Ik durf het vermoeden uitspreken, dat we alle Psalmen profetisch zouden noemen, als wij ze maar goed verstonden.

En de geslachtsregisters? Voor mij persoonlijk hebben ze waarschijnlijk geen waarde; voor de gemeente van Christus ook niet, zoover ik zien kan. Maar wie zegt ons, welke waarde diezelfde registers zullen hebben, wanneer Israel opnieuw in zijn land woont en opnieuw in aanraking komt met de omwonende volken? Laten we toch, wat voor ons geen waarde schijnt te hebben, niet waardeloos verklaren. Wij doen zoo gaarne, of de geheele Bijbel om onzentwil bestaat, en dat is niet waar; om onzentwil zijn alleen de brieven van Paulus geschreven; de rest van de Schrift betreft anderen. En wanneer we daarin iets lezen, dat we niet kunnen begrijpen of niet kunnen rijmen, moeten we niet vertellen, dat het onbegrijpelijk of ongerijmd is. God geeft te Zijner tijd licht over de Schrift. Laten wij naar dat licht zoeken. Laten we de Schrift niet oordeelen, maar bescheiden omgaan met de woorden van den alleen wijzen God.

A. Lukkien

Schrift en Leer

Deze uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.