|
Schrift en Leer
Hoofdstuk 25
A. LukkienUitleggen
Door A. Lukkien.
Men zegt mij, dat ik geen verstand heb van uitlegkunde, en dat
ik toch uitleg. Het eerste geef ik aanstonds toe. Ik kan de Schrift niet
uitleggen, maar al kon ik het, dan zou ik het toch niet willen, omdat ons
nergens gezegd wordt, dat wij de Schrift moeten uitleggen. Wij moeten de
Schrift gelooven, zooals de discipelen deden. (Joh. 2:22.)
Wat bedoelt de Schrift met het woord uitleggen? Dat is
gemakkelijk na te gaan, want de woorden uitleggen, uitlegger, uitlegging
komen in het z.g. Nieuwe Testament maar acht keer voor, en zeven daarvan staan
in 1 Kor. 12 en 14, waar gesproken wordt over het spreken in vreemde talen
in de samenkomsten der gemeente. In 1 Kor. 12:10 wordt onder de geestesgaven
uitlegging der talen genoemd; in 12:30 lees ik: "Zijn ze allen
uitleggers?" en in 14:5, 13, 26, 27 en 28 wordt telkens gesproken over het
uitleggen van wat in een vreemde taal gesproken is, opdat allen zouden begrijpen,
wat er gezegd is. Vertalen zou men dat uitleggen willen noemen.
En dat dit het juiste woord is, blijkt wel daaruit,
dat de Statenvertaling het Grieksche woord hermèneuoo en de afgeleide
woorden dihermèneuoo en methermèneuoo nog twaalf maal weergeeft
door overzetten, waarmee zij vertalen bedoelt. Twaalf Hebreeuwsche en
Arameesche woorden en namen worden gebruikt: Emmanuel, Tabitha Kumi, Golgotha,
Eli Lama Sabachtani, Messias, Barnabas, Elimas, Talitha, Rabbi, Kefas, Siloam
en Melchizedek, en dan volgt telkens: hetwelk is, overgezet zijnde.
We gaan dus veilig, wanneer we ook in 1 Kor. het woord
herméneuoo weergeven niet door uitleggen, maar door vertalen. Een
van de vergaderden sprak in een vreemde taal, en hij zelf of een ander
vertaalde het. Was er geen vertaler, dan was het beter, dat niet in een vreemde
taal gesproken werd. Niets doet vermoeden, dat zulk een vertaler nadere
verklaring gaf aan de woorden, die in een vreemde taal gesproken waren; hij vertaalde
ze eenvoudig, hij was een tolk, een taalman, zooals Gen. 42:23 zegt.
In onze vertaling komt het woord uitleggen ook nog
voor in Hand. 18:26, waar de vrienden van Paulus, Aquila en Priscilla, aan
Apollos den weg Gods nauwkeuriger uitleggen, en in Hand. 28:23, waar Paulus
aan de Joden van Rome het koninkrijk Gods uitlegde, maar in deze twee teksten
staat niet hermèneuoo, maar ektithemai, uitplaatsen,
uiteenzetten. Aquila en Priscilla en Paulus kenden den weg Gods, en zetten voor hun
hoorders uiteen, wat zij reeds geleerd hadden.
Nu heb ik opzettelijk één tekst
achtergehouden, waar ook het woord dihermèneuoo gebruikt wordt. Wanneer de
Heer Jezus op den opstandingsdag met twee mannen naar Emmaus wandelt, dan
legt Hij hun uit in al de Schriften, wat van Hem geschreven is. (Luk. 24:27.) Zij
hadden die Schriften wel gelezen, maar zij geloofden niet wat er stond.
Dat de Messias door lijden tot Zijn heerlijkheid zou ingaan, dat stond er
duidelijk genoeg, maar dat geloofden zij niet; hun leeraars hadden hun wel
geleerd van de heerlijkheid, maar niet van het lijden. Daar wilde immers ook Petrus
niet van weten. "Heer, wees U genadig, dat zal U geenszins
geschieden," riep hij uit, toen de Heer er over begon te spreken. (Matth. 16:22.) De
Heer noemde Petrus satanas, tegenstander; hij zei tot Kleopas en zijn vriend,
dat ze onverstandig en traag van hart waren, en niet geloofden, wat Mozes
en de profeten gesproken hadden. Toen legde Hij hun uit, wat van Hem
geschreven was.
Dat deed Hij ook op den laten avond van denzelfden dag
te Jeruzalem. "Dit zijn de woorden, die ik tot u sprak, als ik nog met u
was, dat het alles vervuld moest worden wat van mij geschreven is in de wet
van Mozes en de Profeten en Psalmen."' En daarop volgen de merkwaardige
woorden: "Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften
verstonden, en Hij zeide tot hen: Alzoo is er geschreven." (Luk.
24:44-46.) Uit deze twee geschiedenissen zien wij, waarin de
uitlegging van den Heer Jezus heeft bestaan. Hij liet hen zien, wat er
geschreven stond. Zij hadden verkeerde uitleggers gehad. Spreek met een Jood over
de vraag, wie bedoeld wordt met den lijdenden knecht des Heeren in Jes. 52:13
tot 53:12, en hij zal u zeggen, dat dit het volk van Israël is. De
Joodsche vertaling van Jesaja door A. B. Davids zegt, dat de profeet in verhouding tot
het volk en Israël in verhouding tot de volken de kampioenen zijn van en
lijden voor de monotheistische Godsidee. Zoo waren ook de discipelen onderwezen.
En nu legt de Heer hun uit, wat de profeten gezegd hadden, door hen
van de uitleggingen der menschen weer terug te brengen tot de eigen woorden
der profeten. Hebt gij wel eens geteld, hoeveel maal ons van den Heer Jezus
bericht is, dat Hij zeide: Gelijk geschreven is; hebt gij nooit gelezen?
opdat vervuld zou worden; hoe leest gij? En hoeveel maal heeft Hij gezegd: Dat
staat er wel zoo, maar dat moet eigenlijk zóó verstaan worden;
de profeet heeft dat niet zoo bedoeld als het er staat; dat moet eerst
nader uitgelegd worden, voordat een eenvoudig mensch het begrijpen kan?
Christus' uitleggen brengt ons tot de letter van de
Schrift; Hij vertaalt het, zooals het er staat.
Over het algemeen heerscht onder ons het denkbeeld,
dat men de Schrift niet zoo maar kan gelooven, maar dat ze eerst verklaard
moet worden door.... feilbare menschen, die soms in hun uitlegging niet
hun geloof, maar hun ongeloof laten spreken. Zoo las ik onlangs een
uitlegging van 1 Tim. 2:4: "God wil, dat alle menschen zalig worden." De
uitlegger geloofde dat niet, en dat is geen wonder, want dat gelooft bijna
niemand. Maar hij wilde zich toch aan de Schrift houden, en daarom legde hij uit:
"Alle menschen beteekent niet alle menschen, maar menschen van allerlei
groep en stand en kring, en klasse; niet alle menschen hoofd voor
hoofd." En om dat te bewijzen, verwees hij naar het eerste vers, waar Paulus
vermaant, smeekingen en voorbiddingen te doen voor alle menschen. Wat moest dat
een lang gebed worden, wanneer in de kerk, in de gemeenschappelijke
samenkomsten gebeden moest worden voor alle menschen ter wereld, hoofd voor hoofd.
Bedoeld is, zei hij, voor alle soorten van menschen, en zoo worden ook in het
vierde vers alle soorten van menschen bedoeld.
Wanneer ik op mijn beurt dezelfde methode ga toepassen
in Kol. 1:16 en 20: alles door Christus geschapen en alles door Christus
verzoend, dan ben ik een ketter. Dat eerste alles, zegt men dan, beteekent wel
alles, maar het tweede alles beteekent niet alles. Waarom zegt men dat? Omdat men
niet gelooft, dat alles door Christus verzoend wordt.
Maar om terug te komen op 1 Tim. 2:1 en 4. Is het wel
waar, dat niet voor alle menschen gebeden moet worden? Zeker, de namen van de
twee milliard menschen kunnen niet alle genoemd worden, Maar als ik God bid
voor de stad, waar ik als vreemdeling verkeer, (Jer. 29:7.) dan bid ik toch ook
niet voor de steenen en straten, maar voor al de inwoners.
Paulus vermaant inderdaad om te bidden voor alle
menschen, en inzonderheid voor koningen en overheden, en in vers 4 zegt hij
inderdaad, dat God wil, dat alle menschen gered worden, gelijk hij ook in
1 Tim. 4:10 zegt, dat God de Behouder, de Redder is van alle menschen.
De schrijver van het artikel, waarover ik spreek, zegt verder, dat
de redding alleen de uitverkorenen geldt; volgens zijn redeneering moet
dan ook alleen voor de uitverkorenen worden gebeden.
Uitleggen is maar al te dikwijls: wegredeneeren wat er
staat, omdat men het niet gelooft. God zegt ons nergens, dat wij de
Schriften moeten uitleggen; we moeten ze gelooven. De mannen, die naar Emmaus
gingen, werden bestraft, omdat ze de Schrift niet geloofden. Daarom is het
eenige, wat we van de voorgangers noodig hebben: dat ze ons de Schriften openen;
ons laten zien, wat er staat. "Alzoo is er geschreven," zegt Christus,
als Hij de Schriften opent.
En wanneer ik nu bij voorbeeld in Gal. 2:7 lees, dat
er twee evangeliën zijn, één van de heidenen en
één van de Joden; dat het eerste aan Paulus toevertrouwd werd, en dat wij
heidenen dus ons evangelie moeten zoeken bij onzen apostel Paulus, en niet bij
de apostelen der Joden, leg ik dan de Schrift uit? Neen, dan wijs ik alleen aan,
wat er staat. En wanneer ik dan de brieven van Paulus met de andere
deelen der Schrift vergelijk en ik zoek naar de punten van verschil, leg ik dan de
Schrift uit? Of wanneer ik de teksten uitschrijf, waarin de Schrift over
alverzoening spreekt, en ik verander er geen letter aan, leg ik dan uit?
Ik dank God, dat ik geleerd heb de Schrift te lezen.
Juist dat vele uitleggingen de Schrift tegenspreken, en elkander bovendien
tegenspreken, heeft mij geleerd, de Schrift eenvoudig te gelooven, zonder te
vragen, wat linksche of rechtsche uitleggers er van zeggen. Ik wil gaarne
van allen leeren, maar gelooven doe ik alleen de Schrift.
A. Lukkien
Schrift en
Leer
Deze
uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.

|
 |