|
Schrift en Leer
Hoofdstuk 26
A. LukkienJohannes voor de Gemeente
Door A. Lukkien.
Een paar vriendelijke lezers brengen mij onder het oog, dat ik in de
scheiding tusschen de twee evangeliën van Gal. 2:7, dat der besnijdenis en
dat der voorhuid, te ver ga. Johannes, zoo zeggen ze, moge een apostel van
Israel zijn, maar zijn evangelie is toch voor de gemeente. Ik wil die
kwestie gaarne nader bezien, te meer omdat de overlevering vertelt, dat Johannes
na den dood van Paulus diens werk heeft voortgezet, en vele jaren bisschop
van Efeze is geweest. We zouden dus naast Paulus ook Johannes hebben als
heidenapostel.
Nu zegt natuurlijk zulk een overlevering ons niets; we
vragen alleen, wat de Schrift zegt. En dan weten we, dat Johannes het laatst
genoemd wordt in Gal. 2 als een pilaar van de gemeente te Jerusalem, en dat
hij later op Patmos de Openbaring van Jezus Christus ontving. Om te weten of
zijn evangelie een evangelie is voor de gemeente uit de heidenen, moeten we
ons wenden tot dat evangelie zelf.
En dan merken we allereerst op, dat Paulus in zijn
brieven de heidenen wel vijf en veertig maal noemt, en Johannes noemt ze
in zijn evangelie niet één maal. Evenzoo noemt Johannes
nergens de gemeente, en Paulus noemt ze wel vijftig maal. Nu zou het toch wel
vreemd zijn, dat Johannes zijn evangelie schreef voor de gemeente uit de
heidenen, en dat hij ze nergens noemde.
Maar ook wat speciaal het evangelie van Paulus is, is
in het evangelie van Johannes niet te vinden. Het evangelie van Paulus
is de boodschap, dat de zondaar omniet gerechtvaardigd wordt, doordat de
gerechtigheid van Christus hem wordt toegerekend; (Rom. 3 en 4.) dat God de
wereld met Zich zelf verzoent en haar de zonde niet toerekent. (2 Kor. 5.)
Het evangelie van Paulus is de boodschap van absolute genade. Wanneer
Johannes ook onze apostel was, dan zou hij datzelfde prediken. Maar het woord
rechtvaardigen of het woord toerekenen gebruikt hij nergens, evenmin het woord
verzoenen, en waar Paulus in zijn brieven wel tachtig maal het woord genade
schrijft, gebruikt Johannes het slechts drie maal.
In het evangelie van Paulus ligt de klemtoon daarop,
dat Christus gestorven is voor onze zonden en opgewekt om onze
rechtvaardigmaking. In het evangelie van Johannes is Christus evenzeer het Lam Gods, dat de
zonde der wereld wegdraagt, maar de vergeving der zonden hangt af van de
erkenning van Jezus als den Messias. "Indien gij niet gelooft, dat ik (die)
ben, gij zult in uw zonden sterven," zegt Hij tot de Joden, en op hun
vraag: "Wie zijt gij?" antwoordt Hij: "Wat ik van den
beginne ulieden ook zeg." (8:24, 25.) Erkennen van Jezus als den Messias van
Israel, daar gaat het om. Andreas zeg tot Simon: "Wij hebben gevonden
den Messias." (1:42.) Filippus zegt tot Nathanael: "Wij hebben
dien gevonden van wien Mozes in de wet geschreven heeft en de
profeten." (1:46.) De Samaritaansche vrouw verwacht den Messias, en Hij zegt tot
haar: "Ik ben het." (4:25, 26.)
Dat Hij de Messias van Israel is sluit tevens in, dat
Hij de Koning is van Israel. In Ps. 2:6 heet Hij de Koning, in Ps. 2:2 de
Messias, de Gezalfde. (Waar in onze vertaling Gezalfde staat, staat in het
Hebreeuwsch Messias.) En als Israels Koning teekent Johannes Hem.
"Rabbi, Gij zijt de Koning Israels," zegt Nathanael bij de begroeting; (1:50.)
de Koning Israels, zoo noemt Hem de schare bij Zijn intocht. (12:13.) Paulus
gebruikt den Koningsnaam slechts eenmaal, en dan niet ten opzichte van de
gemeente; (1 Kor. 15:25.) Johannes wel veertien maal, meer dan Mattheüs in zijn
Konings-evangelie. Het is dan ook merkwaardig, dat Johannes het
Koningsopschrift op het kruis het volledigst geeft: "Jezus de Nazarener, de Koning
der Joden." (19:19.) Johannes doet het juist uitkomen, dat de Heer als
Koning der Joden gekruisigd is. "Zal ik uw Koning kruisigen?" vraagt
Pilatus, en de overpriesters antwoorden: "Wij hebben geen koning dan
den keizer." (19:15.)
Het evangelie van Johannes leeft in de sfeer van de
wet. Paulus gebruikt den Galaten-brief en een deel van den Romeinenbrief om
aan te toonen, dat de geloovige van deze bedeeling niet onder de wet is;
Johannes toont niet aan, dat de geloovige Israeliet wel onder de wet is, maar hij
veronderstelt het als iets, dat van zelf spreekt. "Heeft Mozes u niet de
wet gegeven? En niemand van u doet de wet," zegt de Heer. (7:19.)
Johannes noemt de wet wel dertien maal, Mattheüs acht maal, Lukas negen
maal, Markus niet één maal, wel een bewijs, dat het evangelie
van Johannes een evangelie van Israel is.
Daarom herinnert Johannes ook telkens aan Mozes.
Mozes heeft de wet gegeven; (7:19.) Mozes heeft de komst van den Messias
voorzegd; (1:46.) Mozes klaagt aan. (5:45.) Wat heeft de gemeente uit de
Heidenen met Mozes te maken! De wet is immers alleen aan Israel gegeven. (Ps.
147:19, 20.) Paulus noemt de wet alleen, om te betoogen, dat de gemeente uit
de heidenen niet aan de wet onderworpen is. Ons kan Mozes niet aanklagen.
Dat het Johannes-evangelie Joodsch is, blijkt ook
wel daaruit, dat Abraham er zoo vaak in genoemd wordt, vaker nog dan in de
andere evangeliën. De tempel is nog het huis des Vaders, (2:16.) en het
volksleven is zoo Joodsch, dat Johannes ons zelfs naar twee feesten brengt, die
anders nergens in het Nieuwe Testament genoemd worden: het
Loofhuttenfeest (7:2.) en het feest van de vernieuwing des tempels. (10:22. Zie Ezra
6:11.) dat niet eens van God ingesteld was.
Johannes spreekt over de verharding van Israel,
(12:38.) en haalt evenals de andere evangelisten en Paulus het woord
uit Jes. 6 aan. Maar wat Paulus openbaart: dat hun verwerping de aanneming
is der wereld, dat werd niet aan Johannes ter openbaring gegeven, en daaruit
blijkt wel duidelijk, dat hij een apostel is van Israel. Was hij onze
apostel, dan zou hij hier over de gemeente gesproken hebben.
Paulus zegt in Rom. 15:8, dat Jezus Christus een
dienaar der besnijdenis is geworden. Het evangelie van Johannes zegt
hetzelfde. "Opdat hij aan Israel zou geopenbaard worden, daarom ben ik
gekomen," zegt Johannes de Dooper. (1:31.) Opdat Hij aan Israel zou
geopenbaard worden. Alle profeten hebben er over gesproken, dat Hij
aan Israel het Koninkrijk zou oprichten, en dat dan door Israel het heil
tot de andere volken zou komen, (Ps. 102:14-23.) en bij die profetieën
sluit Johannes aan. Eerst Israel, dan de volken. De Koning der Joden, dat is
de inhoud van het evangelie van Johannes. En daarnaast dat andere: de Zoon
van God. Johannes geeft het op als het doel, waartoe hij zijn evangelie
heeft geschreven: "Deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de
Messias, (de Christus; zie 1:42 en 4:25.) de Zoon van God. (20:31.)
Dat Hij tot Israel kwam, staat ook in 1:11: "Hij
is gekomen tot Zijn eigendom, en Zijn eigenen hebben Hem niet
aangenomen." (Conc. vert.) De gemeente heeft Hem wel aangenomen; Zijn eigenen,
die Hem niet hebben aangenomen, wie kunnen dat anders zijn dan Zijn volk
Israel?
Maar, zegt ge, het evangelie van Johannes strekt zich toch verder uit dan
tot lsrael alleen. De Dooper kondigt Christus toch aan als het Lam Gods, dat
de zonde der wereld wegneemt. (1:29.) Zeker, en dat is geheel in
overeenstemming met de oude profetieën. De zonde der wereld wordt weggenomen,
nadat Israel aangenomen is. En bij het volk Israel is Christus het Lam Gods.
Zoo noemt Hem Jesaja, (53:7.) zoo ook Petrus (1 Petr. 1:19, 20.) en heel
Openbaring door wordt Hij gezien als het Lam. Maar Paulus noemt Christus nooit het
Lam, want Paulus is de apostel van de heidenen, aan wie God geen lam
ten brandoffer had voorgeschreven.
In Johannes' evangelie noemt Christus Zich de Goede
Herder, en Hij zegt, dat Hij nog andere schapen heeft, die niet van den
stal zijn, en die Hij ook wil toebrengen, opdat het één
kudde en één herder wordt. (10:16.) Die andere schapen zijn de
heidenen, zegt men. "Niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook
de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot één zou
vergaderen." (11:52.) Die verstrooiden zijn de heidenen, zegt men. Maar die
heidensche kinderen Gods zijn niet verstrooid, want ze zijn nooit bijeen
geweest. Het woord verstrooid wijst in het Grieksch op een daad; ze zijn verstrooid
geworden en waren dus eerst bijeen. Jakobus en Petrus hebben aan deze
verstrooide kinderen Gods hun brieven geschreven; aan deze andere schapen, die
niet meer in den stal van het Joodsche land waren. Paulus heeft hun op zijn
reizen het evangelie van het Koninkrijk verkondigd. De verstrooiden, de
andere schapen zijn de Joden buiten het land, in tegenstelling met het volk, dat nog
in het land was
Christus is de Zaligmaker, de Redder der wereld, zegt
het evangelie van Johannes, (4:42.) en met dat woord wereld gaat Johannes
tot de uiterste grenzen. Maar als we Paulus den apostel der heidenen noemen en
zijn evangelie het evangelie der voorhuid, dan moeten we nooit vergeten, dat
zijn evangelie slechts is voor een tusschenperiode. Het gaat bij Paulus alleen om
de uitverkorenen, die de gemeente van Christus vormen, en die gezegend
zullen worden onder de hemellingen. Het gaat bij Paulus niet om de bekeering
van de wereld. Dat Christus de Zaligmaker der wereld genoemd wordt, is juist
een bewijs, dat het evangelie van Johannes niet Paulinisch is. Tegenwoordig is
Christus de Redder der wereld niet. Hij laat de volken aan hun lot over; Hij
laat Israel in de verharding. Hij wacht, tot de gemeente voltallig is. Die
gemeente wordt gered buiten Israel om. Maar wanneer die gemeente volgens 1 Thess. 4
opgenomen is, dan zal het blijken, wat de Samaritaan reeds geloofden,
dat Hij de Redder der wereld is, eerst van Israel en dan van alle volken.
Christus neemt de zonde der wereld weg op de wijze,
die door de profeten aangekondigd is. Tegenwoordig verzoent Hij alleen de
uitverkorenen. Laten we toch onze bedeeling niet verwarren met de
bedeelingen, die nog zullen volgen. Wat Johannes van de redding der wereld zegt,
wordt vervuld, wanneer de bedeeling der gemeente afgeloopen is.
Johannes is een van de twaalf apostelen des Lams, een
apostel voor Israel. Zijn evangelie getuigt daarvan. Paulus is de apostel
der heidenen. Het evangelie der besnijdenis en het evangelie der voorhuid
hebben vele dingen gemeen, want beide zijn evangeliën aangaande
Christus, en beide prediken de verlossing door Zijn bloed. Maar wat de
twaalf prediken, is het evangelie des Koninkrijks; wat Paulus predikt, is het
evangelie der gemeente. De twaalf prediken de redding der wereld door middel
van Israel; Paulus predikt de redding der uitverkorenen buiten Israel
om. Wat speciaal het evangelie van Paulus is: rechtvaardiging,
verzoening, genade, dat komt bij Johannes niet voor; en wat speciaal het evangelie van
de twaalf is: het Koningschap van Christus, dat komt bij Paulus niet voor.
Hoe kan men dan zeggen, dat Johannes' evangelie voor de gemeente uit de
heidenen is?
A. Lukkien
Schrift en
Leer
Deze
uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.

|
 |