|
Schrift en Leer
Hoofdstuk 30
A. LukkienChiliasme.
Door A. Lukkien.
Wanneer we de woorden van Openb. 20 gelooven: dat Satan gedurende duizend
jaren gebonden zal zijn; dat de overwinnaars gedurende de duizend jaren als
koningen met Christus zullen heerschen; dat de overige dooden niet zullen
leven, tot die duizend jaren geëindigd zijn; dat na de duizend jaren
de Satan uit zijn gevangenis ontbonden zal worden om opnieuw de volken te
verleiden, dan noemen de menschen ons Chiliasten.
Die naam is niet vreemd. Chilios beteekent duizend; we
hebben dat woord, een beetje gewijzigd, in kilometer, kilogram, enz.
Chiliasme wil dus zeggen, dat men gelooft in een toekomstige wereldtoestand, die beter
zal zijn dan de tegenwoordige en die duizend jaren duren zal.
Wanneer we dat niet gelooven, wanneer we gelooven, dat
aan den tegenwoordigen toestand plotseling een einde komt, en dat dan de
toestand van eeuwige vreugde of eeuwige pijn begint, dan worden we
gerekend tot de rechtzinnigen.
Nu zouden we beter doen dergelijke namen nooit te
gebruiken, en alleen te spreken van geloovigen en ongeloovigen. De
Schrift gebruikt ten aanzien van wat naar buiten openbaar wordt geen andere
onderscheiding dan deze, en daarnaast voor wat het inwendige leven betreft, die
andere, of we in Christus of met in Christus zijn, wat eigenlijk de eerste
onderscheiding is.
Van wie in Christus zijn, kan verwacht worden, dat ze
gelooven, wat God door Zijn profeten en apostelen in de Schriften heeft
gezegd. Maar dat is niet altijd het geval. Tot de mannen, die naar Emmaus
gingen, zei de Heer: "O gij onverstandigen en tragen van hart, om te
gelooven al wat de prof eten gesproken hebben!" (Luk. 24:25.) Men kan wel
een discipel van Christus zijn, en toch niet alles gelooven wat Hij zegt. Maar
die toestand is niet goed, en het is noodig, dat we altijd weer elkander
opwekken om te gelooven, al wat de apostelen en de profeten hebben gesproken.
De Schrift vertelt op vele plaatsen, dat de Joden
zullen terugkeeren naar hun land; (Deut. 4:30; Micha 4:1-8.) dat ze dan niet
meer ongehoorzaam zullen zijn; (Ez. 11:19, 20; 36:26, 27.) dat God een nieuw
verbond met hen zal maken, zoodat zij de wet in hun verstand en in hun hart
hebben; (Jer. 31:31-34; Hebr. 8:8-12.) dat ze allen priesters zullen zijn, (Jes.
61:6; 1 Petr. 2:5, 9.) dat ze tot een zegen voor alle volken zullen zijn;
(Gen. 12:2; Zach. 8:13.) dat ze een volk van rechtvaardigen zullen zijn; (Jes.
60:21.) dat alle natiën God zullen dienen, wanneer eerst Israel behouden
is. (Ps. 102:14-18; 86:9.) Ik noem er slechts enkele; er zijn er vele.
Nu zijn er vele geloovigen, die bij het lezen van deze
profetieën in hun gedachten vóór den naam Israel in hun
gedachten het woord "geestelijk" plaatsen en dus denken aan een
"geestelijk Israel," waarmee ze dan de gemeente van Christus bedoelen, die
uit geloovige Joden en heidenen bestaat. Ze meenen, dat de geschiedenis
van Israel uit is sedert de verwoesting van Jeruzalem, en ze zeggen, dat
alle nog niet vervulde profetieën hun geestelijke vervulling krijgen in
geestelijk Israel. Ze meenen, dat de heidenen toegebracht zullen worden
door middel van de zending, en er zijn er, die vóór het einde der
wereld nog een heerlijken kerkstaat verwachten, waarbij ook vele Joden
Christen worden. Maar dat Israel als volk nog een toekomst heeft, dat gelooven ze
niet.
Wie wel aan de letterlijke vervulling van het woord
der profetie gelooven, hebben begrepen, dat die toekomst van Israel en de
volken, waarin alom gerechtigheid heerscht en alle natiën wandelen in het
licht, in verband moet worden gebracht met Openb. 20. Wanneer Satan
gebonden wordt en de volken niet meer verleidt, dan zal Christus als Koning
heerschen, en dan komt de gerechtigheid en de vrede wel.
Duizend jaren zal die toestand duren, zooals in Openb.
20 zes maal staat, en daarom spreekt men van een duizendjarig rijk.
Dat duizendjarig rijk begint doordat Christus
wederkomt, niet om te oordeelen de levenden en de dooden, maar om Israel te
verlossen en te herstellen. (Zach. 14:1-11.) Israel, het verdrukte volk, zal
het heerschende volk zijn, (Jer. 31:7.) niet om de wereld te
onderdrukken, maar om ze te zegenen. (Jes. 19:24, 25.)
Dat duizendjarig rijk eindigt, doordat Satan wordt
ontbonden, om opnieuw de volken te verleiden tot den opstand. Daarna volgt de val
van Satan, en dan komt het oordeel van de dooden. Daarop komt de nieuwe hemel
en de nieuwe aarde, een toestand van nog grooter heerlijkheid dan die van de
duizend jaren.
Wanneer ik nu dat alles geloof, omdat het in de
Schrift staat, dan heet ik een Chiliast en dan geld ik in ons goede land voor
een ketter en een verleider. Ik weet wel, hoe dat komt.
In de zestiende eeuw, den tijd van de Kerkhervorming,
waren er ook predikers, die tegen Luther in den doop der geloovigen predikten
in plaats van den kinderdoop. Onder hen stonden mannen op, die het
denkbeeld van een duizendjarig vrederijk aangrepen, en die er zoo weinig van
begrepen, dat ze het zelf gingen stichten met oorlog en geweld, waarbij ze
natuurlijk in botsing kwamen met de regeeringen. In Munster hebben ze het koninkrijk
Sion gesticht, waar een soort communisme heerschte. Dat heeft geleid tot
vreeselijken strijd en tot beestachtige toestanden. Luther heeft er fel
tegen geijverd en de vorsten hebben de zaak bedwongen. En toen is in de ziel
van het volk een onverbrekelijk verband gelegd tusschen de verwerping van den
kinderdoop, de verwachting van het duizendjarig rijk en de gruwelen der
wederdoopers. Zoodra iemand spreekt van de verwachting van het vrederijk, denkt men
aan den opstand van de zestiende eeuw, en men doet het voorkomen alsof wie in
dezen de Schrift gelooft, van plan is oproer te maken tegen de overheid.
Wie de Schrift gelooft, weet wel, dat de gemeente van
Christus in dat duizendjarig rijk op aarde niet tegenwoordig zal
zijn; zij is vóór dien tijd reeds opgenomen volgens hetgeen
geopenbaard is in 1 Thess. 4 en 1 Kor. 15. Paulus noemt dat een verborgenheid in
1 Kor. 15:51, omdat het tot zoo lang altijd verborgen was geweest, en de
vroegere profeten hebben daarover dus niet gesproken. Maar wel spraken ze
over het aardsche vrederijk, dat aan Israel en de volken beloofd is.
Volgens de Schrift zal eerst de Antichrist komen, de schijn-Christus, die de
geheele aarde onderwerpt en door allen aangebeden wordt. En wanneer deze
overwonnen is, Openb. 19, dan komt het vrederijk van Openb. 20.
Maar wat deze dingen betreft, is de Christenheid over
het algemeen zeer onkundig. Het is Satan in de zestiende eeuw gelukt, de
Hervorming op deze twee punten: kinderdoop en toekomstleer, tegen te houden,
door op zijn manier een vrederijk te stichten te Munster. En dat werkt nog
altijd door. Spreek met veel menschen niet over de toekomstverwachting van Israel
en de volken, of ze kijken u aan voor een geestverwant van de Wederdoopers.
Ze noemen u een Chiliast en waarschuwen tegen u. Omdat men wel op de
hoogte is van de gruwelen van de zestiende eeuw en van wat daartegen is gezegd en
gedaan, maar niet op de hoogte is van wat de Schrift zegt. Tegen Israels
verwachting wordt gewaarschuwd als tegen een gevaarlijke droomerij. En dat waar
de Schrift op zoo vele plaatsen in ronde woorden over die verwachting spreekt,
zoo duidelijk dat een kind het verstaan kan.
Lees eens aan een negenjarigen schooljongen Ezech.
37:15--28 voor en vraag hem, wat daar nu staat. Hij zal u antwoorden, dat de
twee stammen en de tien stammen weer één volk zullen zijn in
het land Kanaän. Vraag datzelfde aan een geleerde, en hij zal u
antwoorden, dat de geloovigen uit de Joden en uit de heidenen
één lichaam zijn in de kerk. (Zie Kantteekeningen van den Staten-Bijbel)
Wie van de twee leest de Schrift, dat kind of die geleerde?
In Ezech. 16:55 staat, dat Jerusalem zal wederkeeren
tot haar vorigen staat, tegelijk met Sodom en met Samaria, die ook
tot haar vorigen staat zullen terugkeeren. De Kantteekeningen zeggen
daarvan: dat wil zeggen nimmermeer. Sodom wordt niet hersteld en dus Samaria
en Jerusalem ook niet. God zegt, dat Hij Sodom en Samaria aan Jerusalem zal
geven tot dochters; (vers 61.) de menschen zeggen, dat Hij alle drie,
Sodom, Samaria en Jerusalem voor goed verworpen heeft. Men moet maar durven!
Eén ding is gelukkig: in onzen tijd wordt in
vele kringen het woord der profetie weer gelezen en geloofd. De onwil om
de profetieën te gelooven is in streng kerkelijke kringen het grootst.
Daar roept men het luidst van Chiliasme, wanneer iemand belijdt te gelooven,
wat de Schrift zegt, en daar is men het minst geneigd tot onderzoek van de
Schrift zelf. En dat is te begrijpen. Wie de leer betreffende het duizendjarig
rijk aanvaardt, erkent, dat God met het volk van Israel nog Zijn plannen
heeft, en laat dus de leer van een "geestelijk Israel" los. En wie
"geestelijk Israel" loslaat, erkent, dat Paulus aan natuurlijk Israel
dacht, toen hij in Rom. 9:4 schreef, dat de verbonden, het oude en het nieuwe, van
de Israelieten zijn, zijn maagschap naar het vleesch. Zoo iemand zegt
voortaan niet meer,. dat wij in het nieuwe verbond leven. En wie de verbondsleer
loslaat, heeft geen grond meer voor den kinderdoop. Het eene zit aan het
andere vast. En daarom kan het niet anders, of de kerk moet zich verzetten tegen
de leer van het duizendjarig rijk.
Natuurlijk is het de vraag, of dat mag. Of het goed
is, de profetieën aangaande de toekomst van Israel en de volken weg te
redeneeren, en te zeggen, dat God iets anders gezegd heeft, dan Hij
bedoelde; dat Hij over aardsche zegeningen van Israel heeft gesproken en
geestelijke zegeningen voor de gemeente heeft bedoeld. Wie zullen we gelooven,
apostelen en profeten, of de leeraars der zestiende eeuw, die bang waren
geworden voor de Wederdoopers?
De Kerkhervorming is teruggegaan tot de kerkvaders van
de vierde eeuw. Het is jammer, dat ze niet tot de eerste eeuw is gegaan.
Luther en Calvijn noemen zich beide leerlingen van Augustinus, en uit den tijd
van Augustinus dagteekent de leer van het geestelijk Israel.
Het wordt tijd, dat we teruggaan tot de Schrift zelf.
Paulus spreekt niet van een geestelijk Israel. Hij schrijft in Gal. 6:16
het kleine woordje en, dat in dit verband boekdeelen spreekt.
"Zoovelen er naar dezen regel (van vers 14 en 15) zullen wandelen, over hen
vrede en barmhartigheid, en over het Israel Gods." Volgens de heerschende
leer had hij moeten schrijven: "dat wil zeggen over het Israels
Gods." Maar hij schrijft en. In het geïnspireerde woord van Paulus is het
Israel Gods niet hetzelfde als de gemeente Gods, maar iets anders. "En
over het Israel Gods."
A. Lukkien
Schrift en
Leer
Deze
uitgave is een reproductie van niet langer verkrijgbaar materiaal
en mag worden gereproduceerd voor persoonlijk gebruik.

|
 |