HOME

De Heer-lijke maaltijd




Er zijn veel en veel verschillende ideeën ontwikkeld m.b.t. tot wat wij hier de 'de Heer-lijke maaltijd' noemen. Er zijn er die zeggen: de Heerlijke maaltijd heeft sterk te maken met de Pesach maaltijd, vooral omdat de Heer bij die gelegenheid de zo bekende woorden sprak. Er zijn ook mensen, die zeggen, dat deze maaltijd juist van het Pesach maal onder-scheiden dient te worden. De eerste groep zegt, dat die maaltijd te maken heeft met de verwachtingen van Israël. Bij de andere ontwikkelde zich een verscheidenheid aan leringen, afkomstig van de leraren van de natiën.

Die verschillende denkwijzen zijn af te lezen aan de benaming, die diverse groepen in de kerk aan dit zgn. ritueel geven. Er komen dan begrippen als avondmaal, communie en eucharistie voorbij. Elke benaming is op de een of andere manier gebaseerd op een schriftgedeelte. De interpretatie en uiteenzettingen van de woorden van de Heer leidde tot ideeën, waarvoor begrippen als transsubstantiatie, consubstantiatie e.d. gebruikt worden. Daarop dieper ingaan heeft geen zin. Hoogstens maken zij ons bewust, dat de woorden 'dit is mijn lichaam' en 'Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed' letterlijk werden genomen in plaats van deze op te vatten als beeldspraak (zie c.v.). In de gebruikte metaforen staat het werkwoord 'is', hetgeen duidt op 'als'.

Ook al begrijpen wij al deze verschillen, dan nog zien we dat er een groot gebrek aan overeenstemming is onder degenen die in staat waren zich los te maken van traditie en onbevangen naar de Schriften gingen kijken. Er werden heel wat nieuwe gedachten en argumenten voor of tegen gefor-muleerd, zoals: de Pesach maaltijd heeft alleen met Israël te maken, waarin een grote kern van waarheid zit.

De maaltijd van de Heer komt niet alleen in drie van de vier evangeliën voor, maar ook in 1 Corinthiërs. Daar schrijft Paulus over hetgeen hij aan de heiligen overgegeven heeft. Hij zegt, dat hij 'van de Heer (aannam), wat ik jullie ook doorgeef' (1 Cor.11:23). Hij was niet afhankelijk was van mensen. Dit feit moet meegenomen worden, als wij nadenken over de Heer-lijke maaltijd. Het gaat erom te ontdekken waar het bij Paulus' woor-den in 1 Cor.11 om gaat. Daarbij dienen wij in het oog te houden hetgeen door zijn latere, de zgn. gevangenschapsbrieven tot volkomenheid ge-bracht wordt.

Het kenmerkende ligt in de woorden van vs.26: 'totdat Hij komt'. Niets gaat daar tegenin. Die gedachtenis kan worden vastgehouden, kan doorlo-pen, totdat Hij komt! Wij hebben hier niet te maken met woorden van de Heer, die Hij bij de Pesach maaltijd sprak, maar met de onderwijzing aan Paulus, die de apostel doorgaf. Vast staat, dat Hij komt! Kijk naar het 'zo dikwijls als' (Gr. hosakis, welk-malen). Door het brood te eten en de beker te drinken wordt de dood van de Heer verkondigd, 'totdat Hij komt'. Toen deze brief geschreven werd, was 1 Thessalonicenzen reeds geschreven. Wij kunnen constateren, dat er onderscheid begint te groeien met be-trekking tot Paulus' dienstbetoon.

Bij de aanvang van Paulus' dienstbetoon was de positie van de natiën er één van 'gasten' van Israël (Ef.2:19). Zó, dat de verwijzing van de Heer - ('Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed'), die duidelijk geldt voor Israël - niet verhindert, dat er heel wat zegen komt naar de natiën als gasten aan de tafel van Israël. Pas als Israël op zijn plaats staat, zullen er stromen van zegen naar de natiën gaan. Vanuit dat besef begint Paulus' dienstbetoon en ontwikkelt het zich verder.

1 Cor.11 corrigeert vanaf het begin van het hoofdstuk misbruiken. Ook de Heer-lijke maaltijd heeft zich daar niet aan kunnen onttrekken. Paulus heeft de gemeente mondeling instructies gegeven om wandel en praktijk in bepaalde zaken te leiden (vgl.11:2). De misbruiken dienden gecorri-geerd te worden om de geestelijke waarde van 'de overleveringen' niet uit het oog te verliezen.

Er zijn niet te ontkennen verbindingen te leggen tussen de viering van Pesach en de zaken, die Paulus neerlegt. Het kan waardevol zijn de tradi-tionele wijze van Pesach vieren nader te bekijken. Daarover schrijft Mozes en het gaat hier nu niet om alle details daarvan. Wij willen kijken naar zaken, die niet direct genoemd worden in de schriften, maar wel verbon-den zijn met de Pesach viering en die er door de traditie uit gehaald zijn.

Bij het Pesach maal vond de hand van de Heer wat Hij nodig had om het verbreken van zijn lichaam en het vergieten van zijn bloed voor te stellen, nl.: de beker en het brood. Deze stonden op tafel. Daarom is het goed daar nader naar te kijken. Er staan bij de maaltijd vier bekers wijn op tafel. Zij worden in verband gebracht met Exodus 6:5 en geven vier aspecten: uitleiden, redden, lossen en nemen/aannemen.

De namen die aan deze bekers gegeven worden, zijn van belang. Als wij die kennen, zijn we in staat de zaken te ontdekken, waaraan door deze brief gerefereerd wordt. Die bekers worden genoemd: de beker van de zegen; de beker van de lofprijzing; de beker van oordeel; de beker van de profeet Elia. Kunnen wij deze bekers a.h.w. terugvinden in 1 Cor.11 en al doende de basis ontdekken van hetgeen de Heer na de maaltijd zei? De bedoeling ervan is om zaken te onderstrepen.

- De beker van de zegen (dankzegging) is te onderscheiden in 1 Cor. 10:16 en 1 Cor.11:25.
- De beker van de lofprijzing (Hallel) wordt niet genoemd. Waar-schijnlijk had deze te maken met de psalm, die gezongen werd, vóór de Heer en de discipelen naar de Olijfberg gingen.
- De beker van oordeel werd niet aangeraakt en de reden wordt duidelijk uit de naam. Het zou heel goed kunnen, dat hetgeen Paulus in 1 Cor.11:27-30 ('de beker van de Heer') schrijft, daaraan refereert.Ten slotte:
- De beker van de profeet Elia. In de Joodse traditie wordt uit deze beker niet gedronken. Het drinken ervan moet wachten op de terug-keer van de profeet Elia, die voor Israël heel belangrijk is.


Geeft de Heer niet duidelijk aan, dat Hij de Afwezige zou zijn, want Hij zou met hen niet eerder 'van deze vrucht van de wijnstok drin-ken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Ko-ninkrijk mijns Vaders' (Matth.26:29). Daarmee legt Hij de nadruk op zichzelf - iets wat de traditie niet doet! Wij kunnen ons afvragen of dit de beker is, die verwijst naar het 'totdat Hij komt' (1 Cor.11:26)?

Deze bekers kregen zó een nieuwe betekenis, wat in de Joodse traditie niet zou kunnen. In feite werd het kenmerkende van de afzonderlijke be-kers verenigd in één beker. Deze beker is als zijn bloed en daarmee ver-wijst hij naar alles wat Israël te wachten staat, het nieuwe verbond.

Toch is de verwijzing naar zijn bloed, via de beker, breed genoeg om alles wat in de toekomst komen zou in te sluiten. Ook een nieuw dienstbetoon, dat gebaseerd is op de geestelijke kracht van de dood van de Heer. Meer nog, 'totdat Hij komt' benadrukt zijn opstanding, want de dood van de Heer moest er zijn om die mogelijk te maken.

De maaltijd bij Pesach was de herinnering aan een dag in Israëls geschie-denis. De Heer-lijke maaltijd is een herinnering aan Zijn dood. 'Want zo dikwijls als jullie dit brood eten en deze beker drinken, kondigen jullie de dood van de Heer aan, totdat Hij Komt.' Het is niet alleen herinnering aan Zijn dood, maar al doende wijst het ook naar de toekomst.

Pesach vieren is bedoeld om de herinnering aan een gebeuren in Israëls historie levend en in herinnering te houden. Alle details tijdens de maaltijd (de orde van de viering, het stellen van de vragen, wat gegeten en ge-dronken wordt) houden de herinnering aan dat historische feit levend. Zó handelde Ieue met Israël!

De Heer-lijke maaltijd doet meer dan alleen in herinnering brengen. De gelovige, die van het brood neemt en van de wijn drinkt, herinnert zich de dood van Hem. Dat wordt niet door een datum bepaald, maar: 'zo dikwijls als' de gelovige eet en drinkt, herinnert hij zich de dood van Hem, die zijn Heer geworden is. Diens dood leidde ertoe, dat de gelovige 'de geest van het leven in Christus Jezus' (Rom.8:2) ontving. En: door het feit 'dat Christus door het geloof in jullie harten woont' (Ef.3:17), is hij een zoon van God.

Meer nog: in het deelnemen eraan wordt de dood van de Heer verkondigd aan een ieder, die bij het samenkomen aanwezig is, opdat bij hem of haar gewekt wordt te vragen naar de werkelijke waarde ervan. Op een leven-dige manier wordt zo aan hen en aan ons de basis van onze geestelijke zegeningen getoond. Het brengt ons in herinnering, als dat al nodig is, dat onze verbinding met Hem met zijn dood begint - een dood, die leidde tot zijn opstanding. Zo is het voor anderen ook een aankondiging, dat onze Heer gekruisigd was.

Kijken wij nauwgezet naar de details van het gedeelte uit 1 Cor.11, dan is duidelijk, dat het te maken heeft met wandel. Elk onderdeel verwijst naar de 'Heer'. Die titel is niet beperkt tot een volk, maar gaat alle volkeren aan. En: 'Heer' heeft speciaal te maken met wandel.

Deelname aan de Heer-lijke maaltijd is vrijwillig. Deze is ook niet op een speciaal moment. Er is geen enkele sanctie, als er niet aan wordt deelge-nomen. Ieder is van harte uitgenodigd.

Het is een vrijwillig herinneren en heeft veel te maken met het vasthou-den van het evangelie (1 Cor.15:2). De vreugde ligt in het deelnemen er-aan, er wacht geen beloning, het is ook geen manier om zich te onder-scheiden. Nee, eraan meedoen wekt vreugde - onze reactie in onze geest door geloof in Gods woord.

Denkend over hetgeen in 1 Cor.11 betreffende de Heer-lijke maaltijd staat, kijken wij naar de details, die daar gegeven worden. Deze worden door wat wij over de verzoening en latere onthullingen horen in de brief aan de Efeziërs 'aangepast'. Maar al die aanpassingen veranderen niets aan het 'totdat Hij komt'.

De geestelijke conditie van de ecclesia, als een groot huis (2 Tim.2:2), kan van invloed zijn op onze overwegingen wel of niet deel te nemen aan de Heer-lijke maaltijd.

Wij moeten wegblijven van de gedachte, dat alleen wij degenen zijn, die correct deel kunnen nemen. Dat is in strijd met de geestelijke eenheid, die wij belijden. Aan de andere kant, als er geen onschriftuurlijke zaken aangaande die maaltijd geleerd worden, wat zou ons kunnen verhinderen deel te nemen?

Naar E.H. Clayton, The Lord's Dinner, Essay no. 122

E-H toer/wal/161209


HOME