HOME

Lazarus en de Rijke Man (deel 1)




Door A. Lukkien.

Men zegt mij, dat de leer der Alverzoening in strijd is met de gelijkenis van Lazarus. Ik wil die opmerking gaarne ernstig onder de oogen zien, want ik zou geen leer willen voorstaan, die in strijd is met eenig deel der Schrift.

Ik moet daartoe eerst even herinneren, wat Alverzoening is. Het is de leer, dat aan het einde der eeuwen ook zij, die niet in Christus hebben geloofd, in het genot worden gesteld van de verzoening, die door Christus aan het kruis is bewerkt. (>>> zie: zes misvattingen over alverzoening (bron www.goedbericht.nl))


Een voorbeeld daarvan hebben we in de Israëlietische wetgeving. In Lev. 25 wordt verteld, dat iemand, die door verarming slaaf van zijn naaste is geworden, door zijn nabestaande gelost, vrijgekocht moet worden. En dan zegt vers 54: "En is het, dat hij hierdoor niet gelost wordt, zoo zal hij in het jubeljaar uitgaan, hij en zijn kinderen met hem."

Evenzoo zullen allen, die niet gelost zijn uit de slavernij der zonde, in het groote jubeljaar aan het einde der eeuwen vrij uitgaan, om den wille van Christus' verdienste. "Want de kinderen Israëls zijn Mij tot dienstknechten: Mijn dienstknechten zijn ze," zegt God in Lev. 25:55; (>>> zie: Het Jubeljaar (bron www.hetbestenieuws.nl)) daarom mogen ze niet tot in het oneindige slaaf zijn. En de menschen behooren God toe; daarom zullen ze niet tot in het oneindige slaaf wezen van de zonde en van Satan.

De zaak is dus deze, dat het oordeel, de verdoemenis, als ge dat woord liever gebruikt, niet eindeloos is. (>>> zie: Eon (pdf)(bron www.Godswoordcentraal.nl))
Het woord eeuwig beteekent in de Schrift niet eindeloos; het beteekent: gedurende de eeuwen. Dat aan te toonen, is ditmaal niet aan de orde; daarover schreef ik op een andere bladzijde.

De Schrift zegt in 1 Kor. 15 en 1 Thess. 4, dat de Heer Jezus zal komen om wie in Hem ontslapen zijn, op te wekken, en de levenden, die in Hem gelooven, te veranderen, onsterfelijk te maken, en ze samen tot Zich te nemen, opdat ze altijd bij Hem zijn. Dat is een troost voor den geloovige. De anderen worden geoordeeld voor den grooten witten troon van Openb. 20:11, naar hetgeen in de boeken geschreven is, naar hun werken. Dat vertelt ook Paulus in Rom. 2. Hij spreekt van verbolgenheid en toorn, verdrukking en benauwdheid, over elke ziel, die het kwade werkt. Maar die straf duurt niet eindeloos; zij eindigt in den tweeden dood, den poel des vuurs. Die poel des vuurs wordt tweemaal de tweede dood genoemd (>>> zie: dat is de tweede dood (bron www.goedbericht.nl)) , in Openb. 20:14 en 21:8. En we gelooven toch zeker, dat dood dood is?

De zondaar is dan voor de tweede maal dood, en hij blijft dood tot aan het einde der eeuwen, dus gedurende de eeuw van den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, die ook tot de eeuwen behoort en niet de uiterste eindtoestand is.

En wanneer die eeuw afgeloopen is, wordt die laatste vijand, de tweede dood, teniet gedaan, en allen, die nog in zijn macht zijn, worden in Christus levend gemaakt, gelijk ze allen in Adam gestorven zijn, (1 Kor. 15:22-28,) en dan zal God alles in allen zijn.
Dat is de Alverzoening, volgens de Schrift.
En is daarmee de gelijkenis van Lazarus en den rijken man in strijd?

Dan moet dat wezen in vers 26 van Luk. 16: "En boven dit alles: tusschen ons en ulieden is een groote klove gevestigd, zoodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen".

Waar zijn ze? Waar is de rijke man? Dat staat in vers 23: "En als hij in de hel zijn oogen ophief." In het Grieksch wordt de hel hades genoemd. Over die hades schrijf ik afzonderlijk. Nu wil ik er alleen van vertellen, dat volgens de Schrift die hades niet blijft bestaan. Openb. 20:14 zegt: "En de dood en de hel (hades) werden geworpen in den poel des vuurs."

Maar dan is de rijke man er al niet meer in. Het vorige vers zegt: De dood en de hades gaven de dooden, die in hen waren, en ze werden geoordeeld een iegelijk naar zijn werken.

Dan begint dus voor den rijken man het oordeel, waarover ik boven sprak. Toen hij zijn gesprek met Abraham hield, was hij nog niet in het oordeel.

Maar hij was toch in de pijn, zegt gij. Zeker. Maar over de gelijkenis van Lazarus en den rijken man schrijf ik liever afzonderlijk. Wij maken gewoonlijk de fout, dat wij dat verhaal lezen als een geschiedenis, en zie, het is een gelijkenis.

Ik wilde er thans alleen op wijzen, dat de hades, de hel, waarin de rijke man zich bevond, niet voorgoed zijn verblijf was, en dat vers 26 dus niet in strijd is met de leer der Alverzoening.

A. Lukkien




HOME