Evangelie van de besnijdenis
ISRAEL
Petrus geroepen in Israël (Mt. 4:18)
Verkondigd onder Israëlieten (1 Petr.1:1,Jak.1:1)
Redding vanwege Israël (Ha.10:30-32)
Heiligen: bruid van het Lam (Joh.3:29)
Aardse heerlijkheid (1 Cor.15:40; Joh.3:12)
Verschil Israël-volkeren (Mt.19:28, Op.21:12)
Gekend: vanaf de nederwerping (Op.17:8)
Eerst roeping dan uitkiezen (Mt.22:14)
Zal de Thora houden (Micha 4:2)
Waterdoop noodzakelijk (Ha.2:38)
Wedergeboorte nodig (Joh.3:3,7)
Kwijtschelden van schuld (vergeving, Luc.11:44)
De goddelozen veroordeeld (2 Petr.2:5,6)
Moeten werken, anders dood geloof (Jak.2:20'
Moet overwinnaar zijn, anders 2e dood (Op.2:11)
Eerst anderen vergeven, dan geeft God het (Mt.6:15)
Verwachten genade (1 Petr.1:13)
Nog niet geopenbaard wat zij zullen zijn (1 Joh.3:2)
Zijn openbaring is hun verandering (1 Joh.3:2)
Aansporing zorgen op Hem te werpen (1 Petr.5:7)
Aansporing om in Hem te blijven (1 Joh.2:28)
Men kan Paulus niet goed begrijpen (2 Petr.3:16)
Moeten waken (Luc.12:37; Hebr.9:28)
Kan beschaamd staan in Zijn komst (1 Joh.2:28)
Gaan door de dag van toorn (Op.7:1-17)
Christus op aarde ontmoeten (Zach.14:4;Ha.1:11,12)
Geredden blijven, anderen weg (Mt.24:38-41)
Koninklijk priesterschap over de natiën (Jes.61:6)
Zal aarde vullen met kennis van Gods eer (Hb.2:14)
Twaalf stammen van Israël richten (Mt.19:28)
Toegang tot voorhoven Tempel (Op.7:15)
|
Evangelie van de onbesnedenen
LICHAAM VAN CHRISTUS
Paulus geroepen buiten het land (Ha.9:3)
Verkondigd onder de natiën (Ef.3:8)
Redding: ondanks Israël (Ro.11:15)
Heiligen: lichaam van Christus (Ef.5:30)
Hemelse heerlijkheid (1 Cor.15:40)
Verschil valt weg (1 Cor.12:13; Gal.3:28)
Gekozen: voor de nederwerping (Ef.1:4)
Eerst uitkiezen, dan roeping (Rom.8:30)
Niet onder (de) Thora (Rom.6:14,15)
Waterdoop niet nodig (1 Cor.12:13)
Nieuwe schepping in Christus (2 Cor.5:17)
Geen schuld (gerechtvaardigd, Rom.5:1)
Goddelozen gerechtvaardigd (Rom.4:5)
Geen werken, alleen geloof (Rom.4:5)
Gered van 2e dood, genade alleen (Ef.2:8,9)
God schenkt genade, daarna wij (Ef.4:32)
Staan in genade (Rom.5:2)
Gods heerlijkheid weerspiegeld (2Cor.3:18)
Zijn openbaring is die van hen (Kol.3:4)
Aansporing om niet te zorgen (Fil.4:6)
Met Hem gestorven, Hij kan zichzelf niet verloochenen (2 Tim.2:11-13
Beide evangeliën te begrijpen(2Cor.12:11)
Waken of slapen (1 Thess.5:9,10)
Veranderd bij Zijn komst(1Tes.4:17;1C.15)
Niet gesteld tot toorn (1 Tes.1:10;5:9-11)
Ontmoeten Christus in de lucht (1Tes.4:17)
Anderen blijven, geredden weg (1Tes.4:17)
Lotsdeel onder de hemelingen (Ef.2:6,7)
Aan hemelsen Gods wijsheid tonen(Ef.3:10)
Boodschappers richten (1 Cor.6:3)
Toegang tot de Vader zelf (Ef.2:18)
|
|