3 1. Voor het overige, mijn broeders, |verheugt jullie iin de Heer. Dezelfde
dingen aan jullie te |schrijven is voor mij weliswaar* niet onaangenaam*,
voor jullie is het echter zeker*. 2. |Kijk uit voor de hondenf, |kijk uit voor
de kwade werkersf, |kijk uit voor de versnijdenisf,
Rom.2:28
3. want wíj |zijn de besnijdenismf •die God |dienenf* in de geest
van God en |roemen_ iin
Christus Jezus en niet iop vleesnzv
°vertrouwen*. Gal.6:12; Kol.2:11
4. En* zelfs* ík, |heb ik +ook vertrouwen in het vleesnzv? Indien wiiemand
anders meent* iop vleesnzv te °vertrouwen*, ík nog meer*:
5. besnijdenis op
de achtste dag, uuit het geslacht Israël, van de stam
Benjamin, Hebreeër uuit de Hebreeën, iomnaar de wet
Farizeeër, Ha.23:6;
Ha.26:5
6. iomin ijver* de uitgeroepen gemeente |vervolgend, iomnaar de
gerechtigheid • iin de wet
onberispelijk |wordend_. 7. Maar wial wewat
mij _winst was,
dat* heb ik dovomwille van •Christus verbeurdf*
°geacht_* 8. Maar, voorzeker, ik |acht_* +ook alles verbeurdf* te |zijn
dovomwille van het alles overtreffende* van de kennis van •Christus
Jezus, mijn •Heer, dovdoor weWie ik _•alles verbeurdef en het _afval*
|acht_* te zijn, opdat ik Christus zou |winnen, 9. en iin zfHem |gevonden
wordc, niet
mijn gerechtigheid |hebbend •die uuit de wet is, maar •die
dodoor het geloof van
Christus is, de
gerechtigheid uuit God opoop
grond
van het geloof, Rom.3:22
10. om zfHem te kennen en de kracht van
zfZijn •opstanding en
de gemeenschap van zfZijn _•lijden, gelijkvormigf
|wordend_ aan zfZijn •dood 11. of* ik, hoe ook maar, zou |komen*
nbtot de uitopstanding • uuit de doden. 12. Niet, dat ik het al verkreeg*
of al °volmaakt_* ben, ecmaar ik |jaagf* er naar of* ik +ook |grijpenf
zou, waartoe* ik ook gegrepen werd dodoor Christus Jezus.
13. Broeders, ík |reken_ er nog niet mee
dat ikzelf het °gegrepen heb,
ecmaar één ding: P inderdaad, |vergetend_ _•wat achter* mij is, ecmaar
mij |uitstrekkend_
naar _•wat voor mij is, 14. |jaag* ik iomovereenkomstig
het doel, nbnaar de prijs van •Gods •roeping boven, iin
Christus
Jezus. P 15. Wij allen* dan die _gerijptf zijn, laten wij deze gezindheid
|hebben*; en indien
jullie op wienig punt asanders gezind |zijn, +ook dit
zal •God jullie |onthullen. 16. Meer* nog wewaarnbin wij voor anderen
-uitgaan*, laat ieder dezelfde |gezindheid hebben* volgens hetzelfde
richtsnoer de grondregels op te |volgen. Gal.6:16
17. |Wordt_
samen navolgers van mij, broeders, en |let* op •hen die
zo |wandelen
zoals jullie ons tot voorbeeld |hebben. 18.
Want velen,
over
wewie ik jullie vaak sprak*, nu echter |spreek* ik +ook |wenend,
|wandelenf als •vijanden van het kruis van •Christus. Gal.6:12 19.
weHun
•voleinding is ondergang*, wehun •godf is het onderlijfzv en •hun heerlijkheid
is iin zfhun •schande; •zij |zijn op •aardse dingen _gezind. Kol.3:1
20. Want ons •domein* |behoort iaan de hemelen toe, wewaaruuit wij
+ook de Redder |verwachten*, de Heer Jezus
Christus, 1Thess.1:10
21. wedie ons •vernederdf* •lichaam zal |omzetten, gelijkvormig aan zf-
Zijn •heerlijkheids•lichaam iomin
overeenstemming met de werkzaamheid
•die zfHem +zelfs in
staat stelt* het _al aan Zichzelf te -onderschikken.
1Cor.15:42-54