4 1. Daarom*, mijn
geliefde broeders, naar wie ik +ook verlang*,
mijn vreugdezv en kransf,
|staatf zo vast iin de Heer, mijn geliefden.
1Thess.2:19
2. Euodia |spreek ik aan en Syntyche
|spreek ik aan
om
zf•eens|gezind te zijn iin de Heer. 3. Ja, ik |vraag +ook jou, die trouw*
met mij het juk
draagt, |sta* _zfhen bij, •deze
vrouwen idie samen met
mij iin het evangelie -wedijveren, en mtmet Clemens en mijn •overige
medewerkers, van wewie de namen iin de boekrolf van het levenzv
staan.
4. |Verheugt je iin de Heer, altijd! Opnieuw zal ik |beklemtonen*:
|verheugt je! 3:1 5. Laat jullie •inschikkelijkheid bij alle mensen bekend
|worden: de Heer is nabij. 1Petr.4:7 6.
Weest in niets |bezorgd, maar laat
jullie •verzoeken iin alles, door •gebed en door •smeekbede, mtmet
dankzegging, |bekendgemaakt_ worden ntbij •God. 7.
En de vrede van
•God, •die al het denken* te boven|gaat*, zal jullie •hartenf en jullie
•gedachten verzekerd |bewarenf iin Christus
Jezus. Kol.3:15
8. Voor het overige,
broeders, al* _wat* waar |is, al* _wat* waardig*,
al* _wat* rechtvaardig, al* _wat* zuiver, al* _wat* lieflijk*, al*
_wat* welluidend is, als* er wienige deugd en als* er wienige lofprijs is,
|rekent _daar*mee. 9.
we_Wat jullie + leerden en aannamen*
en -hoorden en
waarnamen iin mij, |brengt _dat* in praktijk*, en de
God van de vredezv zal mtmet jullie |zijn.
10. ecEn ik verheugde mij in
grote mate* iin de Heer, dat jullie al
eens* opbloeidenf* in jullie •|gezindheid* bvjegens mij, waartoe* jullie
+wel gezind waren, ecmaar geen gelegenheid hadden._ 11. Niet dat ik
|spreek* iomover gebrek; ík leerde immers* tevreden te |zijn in de omstandigheden
wewaariin ik |ben. 12.
Ik °weet* + wat het is
|verootmoedigd_ te worden en ik °weet* wat het is
om overvloed* te
|hebben*. iIn alieder aspect en iin alle omstandigheden ben ik °ingewijd,
zowel* in |verzadigd_ zijn als* in honger |lijden*, zowel* in overvloed*
hebben* als* in gebrek |lijden_. 13. In alles |ben ik sterk iin Hem, •Die
mij krachtf |geeft: Christus! 2Cor.12:9
14. Meer* nog, jullie -dohandelen uitstekend, door met* mij deelnemer
te -zijn* in de verdrukking. 15. +Ook júllie ecnu, Filippenzen,
°weten*, dat iin het begin van het
evangelie, toen ik uit Macedonië vn
kwam, niet één uitgeroepen gemeente met mij -deelnam nbin rekening*
van • uitgave en • ontvangst*, dan* jullie alleen, 16. want* jullie
-stuurden* mij +ook iin Thessalonica een- en andermaal nbnaar
mijn
•behoefte. 17. Niet dat ik naar de gave |zoek, maar ik |zoek naar
de vruchtf, •die |toeneemt nbop jullie rekening*. 18. Ik |heb* echter alles
en ik |heb overvloed*. Ik ben volledig
°voorzien_*, nu ik vavan Epafroditus
va jullie •bijdragen -ontving_: een aangenamef* geurf, een welkom*
offerf,
welgevallig voor •God. 19. Mijn •God ecnu zal aliedere behoefte
van jullie vervullen iomin
overeenstemming met zfZijn •rijkdom, iin
heerlijkheid, iin Christus Jezus. 20. Onze •God en Vader ecnu zij de
heerlijkheid nbin de eonen
van de eonen! Amen.
21. -Groet_
aliedere heilige iin Christus Jezus. De
broeders die tzbij
mij zijn |groeten_ jullie. 22. Al de heiligen |groeten_ jullie, ecmaar vooral*
•die uuit het huis van de
keizer zijn.
23. De genade van de Heer Jezus Christus zij mtmet jullie •geest!
Amen.