4
1. Ik
|spreek jullie dan aan, ík, de gebondene iin de Heer,
waardig te _wandelenf
vanwege de
roeping wewaarmee jullie
werden geroepen,Kol.1:10 2. mtmet
alle ootmoedige gezindheidf en
zachtmoedigheid,
mtmet
geduld elkaar |verdragend_ iin
liefde,
3. je
|beijverend de eenheid van de geestzv te |bewaren iin
de
bandf van de vredezv: 4. één
lichaam en één geest, zoals jullie
+ook geroepen werden iin
één verwachtingzv van jullie .roeping;
5. één
Heer, één geloofzv,
één doopf, 6. één God en Vader van
allen,
.Die is opoover allen en dodoor allen en iin allen.1Cor.8:6 / 12:4-6
7. Aan
een ieder van ons ecnu
werd .genade gegeven iomin overeenstemming
met de maatf
van het geschenk van .Christus.
Rom.12:6 8. Daarom |zegt Hij:Ps.68:18-19
_Opstijgend* nbin de hoogte
_neemt Hij de
gevangenschapf
gevangen en Hij _ogeeft
gaven
aan de mensen.
9. Het ‘Hij steeg* op’ ecnu, wiwat betekent* het
anders, dan* dat Hij +ook eerst
afdaalde* nbin
de lagere delen
van de aarde? 10. Hij .Die _afdaalt* is Dezelfde .Die +ook _opstijgt*
boboven allen die van
de hemelen zijn,Hebr.4:14 Hebr.7:26
opdat Hij het _al |compleet zal maken. 11. En zfDeze _ogeeft
zowel .apostelen,
ecals .profeten, ecals evangelisten,
ecals .herdersf
en leraars1Cor.12:28
12. nttot .|aanpassingf van de
heiligen nbtot
dienstwerk*,
nbtot opbouwf* van het lichaamf van .Christus,
13. totdat*
wij .allen zouden |geraken nbtot de eenheid van het
geloof en van de bewustwording* van de zoon van .God, nbtot
gerijptf man, Fil.3:15 nbtot het formaatf van het volgroeidf* zijn
van het complementf van de
Christus, Kol.1:28 14. opdat wij geen*
onmondigenmf meer zouden
zijn, 1Cor.13:11 1Cor.14-20 |zwalkendf_ en
|meegedragenf_ door aliedere windf van .leer,
iin
de grilligheid
van de mensen,
idoor
list ntom
de stelselmatigheid van de dwaling
te bewerken. 15. Waar |zijnde ecnu iin liefde,
zouden wij
.allen
tot |groeif moeten
brengen nbin zfHem, weDie het Hoofdf
is,
de Christus,
16. uuit weWie het is dat P het hele
lichaam (samen
|verbonden_ en |verenigd_* dodoor aliedere opnamenzv Kol.2:19 van
het verstrekte voedsel,
iomin
overeenstemming met de werkzaamheid
iin de mate van eeniederselk deel) de
groei van het
lichaam d
|bewerkt_, nbtot opbouw* van zichzelf iin liefde.
17. Dit*
dan |zeg en |getuig_ ik iin de Heer,
dat júllie niet meer
Brief 8 aan de [Efeziërs]
|wandelenf
zoals +ook de natiën
iin de ijdelheid van
zfhun .denkzin
|wandelenf,
2:1 17. die
in hun .inzicht overduisterdf_ |zijn en
van het levennzv
van .God
overvreemd_, dovdoor de onwetendheid
.die iin zfhen |is dovdoor
de vereeltingf van zfhun .hartf.
18. Zij*
zijn oafgestompt en _ogeven
zichzelf over aan de losbandigheid
nbin het bedrijven* van alle onreinheidf iin hebzucht.
20. Júllie
echter leerden de Christus zo niet,
21. aangezien* jullie
zfHem toch* _horenf
en iin zfHem onderwezen werden (zoals iin
.Jezus
de waarheid is),
22. opdat jullie
|afleggenf_ wat iomin overeenstemming
is met het eerdere gedrag, de oude mensheidnzv
.die |verdorven_ is iomin overeenstemming met de begeerten van
de verleiding,
23. opdat jullie echter
|verjongdf_
___worden in de
geest van jullie .denkzin 24. en
de nieuwe mensheidnzv |aandoenf
_, Rom.6:6 .die iomin
overeenstemming met God |geschapen
wordt iin gerechtigheid en goedgunstigheid van de waarheidzv.
Kol.3:9 25. |Spreekt*
daarom, de valsheid |afleggendf_, waarheid,
eenieder* mtmet zfzijn .naaste,
omdat wij ledenf zijn van
elkaar.
Rom.12:5 26. |Toornen_ jullie en |zondigen
niet? Laat de zonzv niet
|ondergaan opoover
jullie ergernis, 27. |geeft ook geen* plaats
aan de Tegenwerker. 28. Laat .wie |steelt niet meer |stelen,
ecmaar laat hij zich veeleer |inspannen om met .zijn handen het
goede te |verrichten*,opdat hij |zou hebben mee te |delen aan
.wie iets nodig* |heeft.
Ha.20:35 1Thes.4:11 29. Laat
geen* alenkel bedorvenf*
woord uuit jullie .mond |uitgaan_, maar spreekt,
indien er
wieen
goed woord is ntvoor
de benodigde* opbouw*,
opdat het genade zou |geven aan .wie |horen. 30. En |bedroeft de
heilige .geest van .God niet,
wewaarimee
jullie _verzegeldf zijn
nbtot de dagf
van vrijkoping. 1:13 31. Laat
alle bitterheidf en
gramschap en toorn en geroep en lastering vnvan
jullie worden
|weggenomenf*, tezamen met
al het kwade.Kol.3:8 32. |Wordt_
echter nbnaar elkaar: mild,
innerlijk welwillend, zielkaar genade
|schenkend_, zoals +ook .God iin Christus júllie genade
_schenkt_. Kol.3:12-13